38 UIT VADERLANDSLIEFDE De Amsterdamse Commissie voor het stadsschoon kon tegen deze geschiedkundi ge aandacht weinig bezwaar maken, maar betreurde de gang van zaken wel een beetje. Aan het moderne gebouw was weliswaar veel zorg besteed, maar volgens de commissie had de stad ten gevolge van de sloop van twee aangrenzende, markan te gevels een behoorlijk verlies geleden. Die oude gevels waren hen liever geweest dan een nieuw beeld ter ere van Sacharias Jansen."0 Epiloog De status van getuigen Nadat Galileï in het voorjaar van 1610 met zijn verrekijker van het 'Hollandse' type de manen van Jupiter had ontdekt, was er aanvankelijk vrijwel niemand die hem wilde geloven. Voor een ongeoefend oog was er met de eerste verrekijkers nauwelijks wat te zien; het blikveld was daarvoor gewoonweg veel te smal (slechts ongeveer 15 boogminuten). Ook de lichtsterkte van de smalle kijker liet nog sterk te wensen over. Bij een demonstratie van zijn telescoop tijdens het paasreces van 1610 kon geen van Galilei's collega-geleerden in Bologna, aan wie hij de verrekij ker demonstreerde, de bewuste manen rond Jupiter zien, dit ondanks het feit dat uit Galilei's aantekeningen blijkt dat deze op dat moment wel degelijk zichtbaar waren. Later had hij in Toscane meer geluk; onder leiding van Galileï lukt het groothertog Cosimo de Medici wel de satellieten te observeren.1" Galileï had het vorstelijk getuigenis van Cosimo dringend nodig om zijn vondst in brede kring geaccepteerd te krijgen. Dit fenomeen zien we in de hele zeven tiende eeuw. Het waren niet zozeer de nieuwe waarnemingen of experimenten zelf die de doorslag gaven voor de ontwikkeling van nieuwe natuurfilosofische inzich ten. Veeleer was het de hoge sociale status van de te hulp geroepen getuigen die bepaalde of een verschijnsel wel of niet als waar kon worden aanvaard."2 Deze acceptatie kon vervolgens op zichzelf weer een groot wetenschappelijk gezag gene reren. Zo was de autoriteit die Galileï tegen het einde van zijn leven als natuurfi losoof had verworven, nagenoeg onaantastbaar."1 Wie zou zo'n vermaarde en alge meen erkende ontdekker nog durven tegenspreken? In de microgeschiedenis van de prioriteitsvraag aangaande de uitvinding van de verrekijker zien we eigenlijk hetzelfde gebeuren, eerst in de zeventiende eeuw bij Borel en later in de negentiende eeuw, bij mensen zoals De Kanter, Harting, Mayall en Japikse. Voor staatsraad Pierre Borel, de auteur van De Vero Telescopii Inventorewas het getuigenis en de status van Willem Boreel, een man die in 1619 door de Engelse koning in de adelstand was verheven, bepalend voor de vraag of Jansen dan wel Lipperhey de uitvinder was. Hoewel Boreel in zijn eerste brief het huis van Lipperhey als dat van de uitvinder had aangewezen, koos hij uiteindelijk toch voor Sacharias Jansen en diens vader Hans. Daardoor zegevierden zij in 1656 in Botels geleerd geschrift. Zonder dit kleine boekje had de wereld vermoedelijk nooit van Sacharias Jansen gehoord. Hoogstens was zijn naam even in beeld gekomen nadat De Waard in 1905 Beeckmans aantekeningen had ontdekt. Maar veel gewicht zou die ene regel, afkomstig van zoonlief Johannes Sachariassen, vermoedelijk niet hebben gekregen. Boreels status is en blijft het meest bepalend voor de geloof-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 40