UIT VADERLANDSLIEFDE
53
weduwe van Marten Goverts. Bij dit huwelijk getuigde Sara Boussé [=Bouché], zijn
'moeye' [=tante], wonende op de Dam 'int Gouden Cruys', dat hij geen ouders meer
heeft. Twee jaar later nam Beeckman bij hem verscheidene lessen in het slijpen van len
zen, waarvan hij in zijn dagboek uicvoerig aantekeningen maakte. Zie De Waard
(1906), 153 en 333, en De Waard (1945), passim.
21 Sara Goedaert, geboren als Sara Jansz, was de zuster van Sacharias Jansen. In 1622 bezat
zij samen met haar broer haar ouderlijk huis, gelegen tegen de Nieuwe Kerk, bij de
Muntpoort aan de Groenmarktzijde. (De Waard (1906), 328). Haar man Jacob
Goedaert, 'van Embden zoals deze bij het afleggen van zijn eed als 'munter' in 1606
werd genoemd, was toen dus werkzaam direct naast de woning van zijn toekomstige
bruid. In 1611 trad hij op als getuige bij de doop van zijn neefje Johannes Sachariassen.
Voor 1625 moet hij zijn overleden, want in augustus van dat jaar trad Sara Goedaert op
als getuige bij het tweede huwelijk van haar broer Sacharias Jansen, 'weduwnaar van 's
Gravenhage' en Anna Couget van Antwerpen, weduwe van Willem Jansen. In oktober
van datzelfde jaar hertrouwde zij zelf als 'Sara Jans van Antwerpen, weduwe van Jacob
Goedaert' met Abraham Bouché, uit Antwerpen. Haar schoonzus, Judith Pottier, wedu
we van Pieter Goedaert, in leven Statenbode, getuigde bij deze gelegenheid dat Sara
inderdaad weduwe was. In juli 1632 was zij echter opnieuw weduwe, waarna zij ken
nelijk opnieuw de naam van haar eerste man, Jacob Goedaert, ging voeren. Overigens
was de Zeeuwse fijnschilder en befaamde entomoloog Johannes Goedaert (1617-1668)
een zoon van Pieter Goedaert en Judith Pottier. Sara Goedaert was dus zijn aange
trouwde tante. De opmerking bij Nagtglas dat Pieter Goedaert in 1619 als getuige
optrad, bij het opstellen van het testament van Hans Lipperhey, berust op een leesfout.
Er staat Pieter Gormbergs [o.i.d.j, 'zwaardveger'. Zie: De Waard (1906), 322; 327; 330-
331; Nagtglas (1891), II, 88 en Hss ZGW nr. 3676 [afschrift testament Lipperhey].
22 René Descartes (1596-1650) was een van de gezaghebbendste natuurfilosofen van de
zeventiende eeuw. Hij verbleef lange tijd in de Nederlanden. In 1618 had hij in Breda
de Zeeuw Isaac Beeckman leren kennen, wiens natuurfilosofische ideeën grote invloed
op zijn denken zouden uitoefenen. Overigens had Descartes in zijn Dioptrica (1637) de
uitvinding van de verrekijker toegeschreven aan Jacob Metius, dit in navolging van
diens broer Adriaen Metius.
23 Cornelis Drebbel (1572-1633) was een in Alkmaar geboren natuurfilosoof en 'vernuf-
teling', die diverse uitvindingen op zijn naam heeft staan, waaronder een onderzeeër.
Hij was een leerling van de graveur en alchemist Hendrick Goltzius te Haarlem en ver
bleef lange tijd in Praag en in Londen. Zie nader over hem Harris (1961).
24 Johannes Looff (f1651) werkte vanaf 1634 tot aan zijn dood als stempelsnijder bij de
Munt van Zeeland te Middelburg. Daarnaast was hij zilversmid, een beroep dat hij ten
minste vanaf 1629 uitoefende. Zie zijn biografie van De Man (1925), i.h.b. 8-9.
25 Hans Martens was omstreeks 15S6 uit Antwerpen naar Middelburg gekomen. Hij over
leed aldaar op 11 december 1592, een jaar na de geboorte van Willem Boreel, die hem
dus niet gekend kan hebben. De Waard (1906), 116-117, 322.
26 Volgens de archiefbronnen heette zij in werkelijkheid Maeyken Meertens. In 1593 werd
zij vermeld als weduwe van Hans Martens, wonende 'tusschen de pylaren van de
Nieuwe Kercke'. In 1610, bij het huwelijk van haar zoon Sacharias, leefde zij nog. De
Waard (1906), 117; 322-323.
27 Uit de archieven zijn slechts een dochter (Sara) en een zoon (Sacharias) bekend.
28 Vgl. Degenaar (1988) en Van Berkel (2002).
29 De Spaanse legeraanvoerder Ambrogio Spinola verliet op 30 september 1608 de vre
desconferentie. Voor zijn reactie op de telescoop van Prins Maurits, zie de brief van 2
april 1609, afgedrukt bij Hensen (1928) en Sluiter (1997).
30 De tekst geeft 'Mildebourg'.
31 Deze betaling aan Lipperhey van 300 ponden [Vlaams] is op 5 oktober 1608 in de
archieven van de Staten-Generaal genoteerd. Van Helden (1977a), 37.