PIERRE BOREL 91 Hoofdstuk 15. Ontdekkingen en toekomstige ontdekkingen door het gebruik van de telescoop De ontdekking van de sterrentelescoop is, in één woord, bewonderenswaardig. De telescoop toont ons zaken die we nooit gezien hebben, en openbaart ons Gods grootse werken die tot nu toe verborgen waren, tot roem en eer van de Schepper. Terwijl de natuur van het gezichtsvermogen alles om zich heen onthulde en zich verwonderde over de verbazingwekkende werken van de natuur, bekijkt ze, nu ze volmaakter is geworden, dingen die zelfs voor de allerscherpste menselijke ogen tot nu toe niet te onderscheiden waren, tenminste voor zover wij op de hoogte zijn. Er zijn mensen die willen dat in het begin alles wat geschapen is, zoveel dichter bij zijn oorsprong stond en volmaakter was, dat alles toen krachtiger en vitaler was door zijn zeer voortreffelijke gaven. Deze dingen zijn nu, zo zegt men, verslapt door het verloop van de tijd en de ouderdom van de wereld. Het staat zonder meer vast dat de lichamen van de vroegste voorouders groter waren. Men zegt dat de Giganten zeer rijzige gestalten hadden. En hun geraamtes, die overal aangetroffen en bekeken zijn door talrijke betrouwbare schrijvers, schijnen dit geloofwaardig te maken. Ten slotte [43] meldt zowel de gewijde als de heidense geschiedschrijving dat die mensen, de nieuwe bewoners van de wereld, een hoge leeftijd hadden. Ongetwijfeld kun je zeggen dat de geestkracht van mensen die het onbeschaafde begin der tijden met natuurlijke, heilzame regels hebben vastgelegd en gevormd, sterker was. Zeker omdat de wereld na het eerste begin al rotter (als ik dit woord mag gebruiken) werd in de loop van tweeduizend jaar. God sprak (zoals de Heilige Schrift meldt) aartsvader Abraham toe. Met hem en zijn nageslacht sloot hij een verdrag en hij beloofde zijn zegen over de vermenigvuldiging van Abrahams zaad, zodat hij een onmetelijk en ontelbaar nageslacht kreeg. Als voorbeelden gaf hij het aantal zandkorrels in de zee en sterren aan de hemel.38 Het eerste voorbeeld, de zandkorrels, was zeker het meest geschikt 0111 de zaak te bekrachtigen. Echter, het tweede zou geen zin gehad hebben, tenzij er in de tijd van Abraham, die in ieder geval groter was dan de hedendaagse stervelingen, mensen als Lynceus39 bestonden, met een zeer scherpe blik. Want het is bekend dat ten tijde van de aloude filosofen alle vaste sterren én de planeten aan de hemel simpel geteld waren; het was een gering aantal, inclusief de sterrenbeelden. Met heel de rest buiten de sterrenbeelden kwam alles niet uit boven de 1022 of daaromtrent.40 Dit is dan zonder de uitge strooide en nevelachtige sterren die nog niet herkend werden als sterren en die door het gebrekkig gezichtsvermogen [44] niet tot de groep sterren gerekend werden. Maar waarom dan dat getal om iets ontelbaars aan te duiden, dat zo afwijkt van de zandkorrels van de zee? Mensen moesten dus krachtiger ogen hebben, en zeker aartsvader Abraham zelf. Of, als zij op onze manier blind waren, dan moeten de speciale gunst van God en een buitengewoon optisch effect Abraham in die omstandigheden heel die rij aan de hemel, die in werkelijkheid voor ogen ontelbaar is, hebben laten herkennen en bekijken. En deze rij zien wij nu uitstekend en vol bewondering met de sterrenkijker. En wij moeten vol ijver nog veel meer ontdek ken tot roem van God zelf. Ik beschouw, temidden van de enorme glans en begun stiging van deze eeuw, de telescoop als het belangrijkst, omdat hij ons op dat vlak gelijkstelt aan die eerste stervelingen, zoals wij met behulp ervan dingen zien, die drieduizend jaar, of misschien wel meer, niemand vóór ons gezien heeft. Dit wordt

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 93