PIERRE BOREL
95
Jupiter krijgen te maken met verduistering: daarom is het duidelijk dat Jupiter zijn
licht aan een ander, namelijk de zon, ontleent. Zijn lichaam is donker van zichzelf
en krijgt zonder twijfel met verduistering te maken. Zullen de vervolmaking van
dezelfde telescoop, [52] het gebruik ervan en nauwkeurige waarneming ermee dui
delijk maken of de zogenoemde sterren van Urbanus VIII en van Ladislaus"1- nieu
we sterren zijn van de grote wereld of, eerder, van het hemelgewelf? En zijn er ook
rond Saturnus en rond Mars van dit soort sterren? Al met de telescoop die door
de erfgenamen van de eerste Middelburgse uitvinder is gemaakt, kunnen er ster
ren aan de hemel ontdekt worden met een grotere vorm dan met het blote oog te
zien is. Hetzelfde valt hierna te overwegen bij de sterren van Hevelius: soms zijn
er twee, drie, zes of zelfs tien te zien. Herkent Mars niet altijd de zon als zijn cen
trum en staat hij niet, samen met de zon, altijd dichter bij de aarde of er verder
vanaf? Of hetzelfde beweerd mag worden over Venus en Mercurius, zal later blij
ken. En hebben niet alle planeten last van verduistering, afgezien van alleen de
zon? Dit hebben zelfs de ouden niet vermoed.
De zon is toch niet het ware en echte vuur? Zelfs moderne filosofen uit Indië
bevestigen dit: de zon is geen volmaakt gevormd lichaam dat dagelijks over de
hemel beweegt op zijn rondgang van heel de wereld. Zij zeggen dat het onmoge
lijk is om het te begrijpen maar dat de zon het verbrande roet van werelden is, die
dagelijks ontstaan, groeien en door de eeuwige draaibeweging en het rondgaande
vuur verbranden (zoals buskruit verbrandt) terwijl ze altijd maar doorgaan van het
oosten naar het westen. [53] Datgene wat de menselijke geest kan bevatten en
begrijpen: bijvoorbeeld het roet: vanaf het oosten naar het westen flikkert en
schijnt het in één straal? De zon kan toch niet in zijn eigen schijf steeds een ander
uiterlijk en eemn andere verschijning tonen die altijd wisselen en doorlopend, van
dag tot dag, veranderen? En dit kan de genoemde uitspraak van de Indiërs bevesti
gen.
Dezelfde Indiërs beweren dat alles wat er aan de hemelen (namelijk het grote uit
spansel) te zien is, vergankelijk is en dat alles geschapen wordt en verandert, niets
zichtbaars uitgezonderd. De zon is niet het middelpunt van de wereld, en ook kan
aan de zon geen vaste grootte worden toegeschreven, omdat hij namelijk een vlam
is.
De hemel, het onmetelijke blauwe dat we zien, is de lucht van alle afzonderlijke
werelden in het eigen uitspansel. De hemel heeft geen andere, maar in alles hele
maal dezelfde natuur als onze elementen.
Door het gebruik van de telescoop werd aan de beroemde Hevelius en aan ande
ren de beweging van het in evenwicht brengen van de maanschijf duidelijk.
Hieruit is voor de nieuwe astronomie groot voordeel te verwachten. Alle zes de
planeten, behalve de zon, zijn donkere en duistere lichamen; zij ontvangen hun
licht van de zon. Zal misschien door het gebruik van de volmaakte sterrenkijker
duidelijk een bewijs geleverd worden dat de wereld, het universum, gemodelleerd
is of dat het een bolvorm is of een andere vorm? [54]
De uitvinding van de microscoop heeft tot nu toe veel opmerkelijke en belang
wekkende zaken opgeleverd, en zal die ook in de toekomst opleveren. Deze zaken
zullen bewijzen leveren over de ziel van het universum en de delen ervan.
Afzonderlijke sterren kunnen zich toch niet in cirkels, in hun eigen uitspansels,
rond bewegen, zoals vogels in de lucht en vissen in het water?