FINANCIËN VAN DE ZEEUWSE ADMIRALITEIT 99 Inkomsten De zogenaamde convooien en licenten vormden verreweg de belangrijkste inkom stenbron voor de admiraliteiten. Convooien en licenten werden al in de vijftiende eeuw geheven en waren oorspronkelijk 'retributies' (heffingen voor geleverde dien sten) voor respectievelijk konvooibescherming en ontheffing van verboden uit de scheepvaartordonnanties.24 In 1578 veranderde het karakter van de convooien en de licenten en werden ze als belasting geïnd, die niet langer bedoeld was om bepaalde kosten te dekken maar als oorlogsheffing op de in- en uitvoer diende. De oude benamingen bleven echter bestaan.25 De inning ervan werd vanaf 1586 opge dragen aan de admiraliteiten, zodat deze een vaste bron van inkomsten zouden hebben en niet geheel afhankelijk zouden zijn van subsidies van de gewesten. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de admiraliteiten hieruit al hun activiteiten zouden financieren. Overschotten van het ene college zouden tekorten van het andere moeten dekken en uiteindelijke overschotten zouden ten goede moeten komen aan de Generaliteit. Al snel bleek dat de inkomsten veel te hoog waren ingeschat, en de Generaliteit moest van meet af aan tekorten bijpassen. In de Instructie van 1597 legden de Staten-Generaal uitvoerig vast wat er met de over schotten zou moeten gebeuren, terwijl toen al duidelijk was dat die er nooit waren.21. Dit werd mede veroorzaakt doordat de admiraliteiten altijd in de hoek zaten waar de financiële klappen vielen. Wanneer in oorlogssituaties de kosten ste gen, liepen de inkomsten uit de convooien en licenten ten gevolge van de oorlog terug. Daar kwam bij dat de inkomsten uit de convooien en licenten voortdurend tegenvielen ten gevolge van fraude. Kooplieden wilden uiteraard zo weinig moge lijk belasting betalen en probeerden daar op allerlei manieren onderuit te komen. Daarnaast trachtten de zeegewesten de handel naar zich toe te trekken door lage re tarieven te hanteren. De tarieven werden door de Staten-Generaal vastgesteld en van tijd tot tijd aangepast, maar de gewesten konden deze op allerlei manieren omzeilen. Veel gebruikte methodes waren het creatief berekenen van de aan te geven waarde, het oogluikend toestaan van sluikhandel, fraude met medeweten van de Admiraliteit en het niet of relatief licht bestraffen van ontduikingen (de zogenaamde compositie). Officieel waren de tarieven in de hele Republiek gelijk, maar van een eenparige heffing van de convooien en licenten is in de praktijk nooit iets terechtgekomen.27 Zeeland spande op dit gebied wellicht de kroon.28 De Staten-Generaal konden hier weinig tegen doen, omdat elke poging om orde op zaken te stellen op fel verzet van de Staten van Zeeland stuitte. Maar ook de andere admiraliteiten trokken zich niet altijd veel aan van de plakkaten van de Staten-Generaal. Engelhard wijst er overigens terecht op dat men hieruit niet moet afleiden dat de admiraliteiten de grote boosdoeners waren. De colleges stonden vrijwel machteloos tegenover de belastingplichtigen doordat ze te weinig en onvoldoende geschoold personeel had den.29 De vraag, in hoeverre de convooien en licenten werden ontdoken, is uiteraard niet met zekerheid te beantwoorden. Voor het onderzoek naar de admiraliteits- financiën is zij minder relevant dan voor economisch-historisch onderzoek. De verschillen tussen de admiraliteitscolleges zijn, voor wat de schattingen waard zijn, wel interessant. In de achttiende eeuw werd de ontduiking geschat op een derde

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 101