100 FINANCIËN VAN DE ZEEUWSE ADMIRALITEIT of meer, oplopend tor vier vijfde.30 De Vries schat de ontduiking in Rotterdam op ruim 30% en in Amsterdam op bijna 40%. In Zeeland zou de mate van ontdui king 'stellig in de richting van 80% zijn gegaan'.31 Snapper meent dat deze schat ting voor Amsterdam en Rotterdam wat te hoog is en schat de ontduiking op 25% tot 30%, maar noemt eveneens een percentage van 80% voor Zeeland.32 Beiden onderbouwen hun schattingen voor Zeeland echter niet. Bovendien gaan zij eraan voorbij dat volgens deze schattingen in Zeeland slechts 20% van de verschuldigde convooien en licenten werd opgebracht en in Amsterdam en Rotterdam 60% a 70% (De Vries) tot 70% a 75% (Snapper). Het is niet onaannemelijk dat in Zeeland een kleiner deel van de verschuldigde convooien en licenten werd betaald dan elders, maar een factor drie tot vier lijkt aan de hoge kant. Betrouwbare per centages zijn echter bij gebrek aan bronnen niet te geven. Behalve de convooien en licenten inden de admiraliteiten ook het last- en veilgeld. Het lastgeld werd geheven op in- en uitgaande zeeschepen naar maatstaf van de tonnage (1 last 2 ton). Aanvankelijk werd het lastgeld incidenteel geheven op bepaalde takken van de scheepvaart. Vanaf 1652 werd het een algemene belasting, hoewel het slechts incidenteel werd geheven. Pas in 1725 werd het lastgeld een permanent en gewoon middel.33 Het veilgeld werd in 1645 ingevoerd. Dit was een belasting op basis van de waarde van de lading die door de admiraliteiten werd geheven, naast de convooien en licenten. Vanaf 1652 werd het geheven op alle in- en uitvoer, dus ook op de han del over land. In 1655 werd het veilgeld gehalveerd, waarna dit halve veilgeld, het 'ordinaris veilgeld' genaamd, in 1696-1697 weer werd verdubbeld: er kwam een (half) extra-ordinaris veilgeld bij, ook wel 'de Weederhellt' of 'de premie' genoemd.3' In tegenstelling tot het ordinaris veilgeld werd het extra-ordinaris veil geld niet door de admiraliteiten geïnd, maar door de ontvanger-generaal van het fonds voor het verhoogde last- en veilgeld te Den Haag. Uit dit fonds werden aan vankelijk commissievaarders (kapers) gesubsidieerd. Na 1713 ontvingen de admi raliteiten hieruit subsidie om diverse equipages ter bescherming van de koop vaardij te financieren.35 Het ordinaris veilgeld werd in 1725 afgeschaft, het extra- ordinaris veilgeld bleef bestaan. Op het extra-ordinaris veilgeld na, werden alle belastingen geïnd door dezelfde admiraliteitsfunctionarissen. De ontvanger-generaal maakte in zijn rekeningen ook geen onderscheid tussen de verschillende belastingen.36 Hij verantwoordde in de post 'convooien en licenten' drie verschillende belastingen: ten eerste de con vooien en licenten, dat wil zeggen de in- en uitvoerrechten op bepaalde (de meeste) goederen; ten tweede het veilgeld, dat werd geheven over alle goederen; en ten derde het lastgeld, dat werd geheven naar de grootte van het schip. De inkomsten uit de convooien en licenten, het last- en veilgeld en enkele andere heffingen waren in principe voldoende om de Admiraliteit Zeeland draaiende te houden. Nieuwbouw, extra-ordinaire equipages en renovaties van het droogdok te Vlissingen konden hieruit echter in de regel niet bekostigd worden. Daarvoor was de Admiraliteit afhankelijk van subsidies. Dit was geen achttiende-eeuws ver schijnsel; in de zeventiende eeuw was dit ook al zo. Subsidies werden toegekend door de Staten-Generaal, waarna iedere provincie haar bijdragen aan de admiraliteit betaalde. Tabel 1 toont hoe een subsidie van een miljoen gulden werd omgeslagen over de gewesten en hoeveel de admiraliteiten

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 102