FINANCIËN VAN DE ZEEUWSE ADMIRALITEIT 103 De rekeningen van de Zeeuwse Admiraliteit laten een ander beeld zien. Ook tij dens de Spaanse Successieoorlog hoefde deze admiraliteit geen leningen aan te gaan om de equipages te financieren en kon zij zelfs een groot deel van de lenin gen voor het dok aflossen. De admiraliteiten zagen al kort na het begin van de oor log hun inkomsten uit de belastingen scherp dalen."1'' Voor de Zeeuwse Admira liteit viel dit wel mee. De belastingopbrengsten daalden al vanaf 1698, maar na 1703 bleven ze gedurende de hele oorlog rond de drie ton schommelen. Zoals gebruikelijk, waren ook tijdens deze oorlog subsidies een belangrijke inkomsten bron voor de Admiraliteit. Niet alle subsidies werden echter ook werkelijk betaald. Van de 8,3 miljoen gulden die de Admiraliteit van Zeeland tijdens de oorlog had moeten ontvangen, had het college in 1713 nog ruim 3,3 miljoen tegoed van de landgewesten. De uitgaven liepen op papier redelijk in de pas met de inkomsten. Het grootste deel van de uitgaven bestond uit loonkosten en materialen, goederen en diensten. Opvallend is dat alleen in 1702 en 1712-1713 de uitgaven de inkomsten over troffen. Hierbij moet worden aangetekend dat een aantal rekeningen onbetaald bleef en pas jaren later werd voldaan. Door de kameraalstijl van de boekhouding is helaas niet eenvoudig na te gaan om welke bedragen het ging, maar vermoede lijk beliepen ze in totaal iets meer dan twee ton aan achterstallige gages over de jaren 1707 en 1708 en circa 85.000 gulden aan kostpenningen over de jaren 1701- 1708.50 In tegenstelling tot de financiële situatie van de Republiek was die van de Zeeuwse Admiraliteit in 1713, dus zeker niet dramatisch. Wel was het belangrijkste bezit, de vloot, inmiddels ernstig verouderd. De Admiraliteit had geen schepen meer op stapel gezet sinds de Middelburg in 1699, en dat schip was in 1713 nog altijd niet afgebouwd.51 De overige schepen waren tussen de 15 en de 29 jaar oud, wat voor oorlogsschepen erg oud is. De financiële toestand leek echter wat verbeterd te zijn ten opzichte van 1698. Weliswaar lagen er nog onbetaalde rekeningen te wachten, die waarschijnlijk ongeveer drie ton bedroegen, maar het kastekort was wegge werkt, de leningen voor het dok waren bijna afbetaald en de schuldenlast was teruggebracht tot 1,9 miljoen gulden. Het lijkt erop dat de Zeeuwse Admiraliteit er zelfs beter voorstond dan de admiraliteiten van Amsterdam, Rotterdam en het Noorderkwartier: die stonden samen voor circa 12 miljoen in het krijt.52 Toen kort na de Spaanse Successieoorlog de Noordse Oorlog wederom de aan dacht van de Nederlandse marine opeiste, bleek de Zeeuwse Admiraliteit in elk geval kredietwaardiger dan haar Hollandse zustercolleges. Deze konden in 1715, 1716 en 1718 slechts met grote moeite kleine eskaders voor de gevechten in de Oostzee financieren. Geld lenen op de kapitaalmarkt was door gebrek aan kredietwaardigheid niet mogelijk. Alleen de Admiraliteit van Amsterdam kon in 1716 vier ton lenen. Om oude schulden te kunnen voldoen, leende zij in de jaren 1716-1718 nog eens 541.000 gulden, tegen 4% rente.53 De Zeeuwse Admiraliteit kon blijkbaar gemakkelijker leningen aangaan en leende in 1716 ruim zes ton tegen 3,5%. Het is opvallend dat de Zeeuwse Admiraliteit tegen een lagere rente kon lenen dan de Amsterdamse zeker gezien het feit dat ruim een ton op de Amsterdamse kapitaalmarkt werd geleend. De Admiraliteit had in november 1715 van de Staten-Generaal toestemming voor deze lening gekregen 'tot betaling van de meest krytende schulden'.''' Op 28 mei

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 105