136 CAROLUS TUINMAN De drie Classes van Zeeland hebben hun nood geklaagd bij de Staten van Zeeland en zij hebben geluisterd. Zo ook de stedelijke overheid, schrijft Tuinman tevreden. Hij hoopt dat 'Gods wan een zuivering uitwerkt', met andere woorden: hij hoopt dat God de hattemisten uitroeit.90 In de notulen van de Classis Walcheren (1714) pleit Tuinman zelfs letterlijk voor het uitvoeren van de doodstraf, waarbij hij zich beroept op de Wet van Mozes, de apostelen uit het Nieuwe Testament en de 'groo- te Mannen' uit de tijd van de Hervorming. We mogen dan in de Republiek vrij heid van geweten hebben, zegt hij, dat wil nog niet zeggen dat de mens zomaar alle boosheid die opwelt, vrijelijk mag uitspreken en opschrijven.91 Tuinman roept de gelovigen op standvastig te blijven. De standvastige gelovige zal het behoud van zijn ziel als een buit wegdragen, waar de leugenaars met de Satan en het Beest zullen zijn in de Zwavelpoel."2 Ter onderwijzing van de gelovigen zet Tuinman in De heillooze gruwelleere de onzuivere woorden van de vrijgeesten tegenover de zuivere woorden van het ware geloof. Hij doet dat letterlijk. De leer van Spinoza wordt puntsgewijs naast de leer van Van Hattem en Bril gezet, zodat de overeenkomsten duidelijk worden. Vervolgens toont Tuinman aan dat de leer stukken die hij aanhangt, bijbels zijn. Het evangelie van de vrede De heillooze gruwelleere wordt in de kring der vrijgeesten met afkeer ontvangen. Zij reageren met een brief: Brief van TheophilusTheophilus, de man die god liefheeft, vraagt hierin met rust gelaten te worden, zodat hij ongehinderd het Evangelie van de Vrede in overtuiging van het gemoed kan verkondigen aan de mens tot troost en tot behoud. Hij ontkent de beschuldiging dat de hattemisten zouden samen spannen met de rooms-katholieken tegen de overheid. Zij hebben geen kwaad in de zin. Zij leven sober en nederig. Hoe zouden zulke lammeren de regering kun nen ondermijnen? Hij zou zijn nederige staat niet willen ruilen voor een kroon. Tuinman gelooft zijn 'nietige buizelingen' niet.93 Hij noemt het een lasterschrift van een vermomd vrygeest' en beantwoordt de brief van deze 'beminnaar van God' met een Weder-andwoord op de brief aan Theophilus. Volgens Tuinman is Theophilus het pseudoniem van Marinus Booms. Het zou een reactie van Booms zijn op zijn afsnijding van de kerk in 1714. Tuinman trekt in zijn Weder-andwoord fel. van leer.94 Hij beschuldigt Theophilus (Booms) ervan dat hij zich verbergt ach ter een naammasker.93 Want het is 'de gewoonte onzer Vrygeesten hunne prul len naamloos, of onder verzierde naamen, onder de menschen te strooyen, en als uit een schuilwinkel te beloeren, hoe de wereld die opneemt'.96 Hiermee volgt Theophilus de paskwilschrijvers en probeert hij bewijs of straf te voorkomen. Maar waarom dan toch zo bang? Bang voor schout, diefleiders en beul?, fleemt Tuinman, de hattemisten zijn toch niet meer dan schaduwen, gedaanten, beelden? Zo is toch uw leer?97 Al met al een intellectueel wat zwakke aanval. Tuinman weet zich gesteund door kerk en overheid en hoeft zich voor niemand te verschuilen. Voor Theophilus ligt dat een stuk lastiger. Niet alleen de voetianen, maar ook de coccejanen hebben de strijd aangebonden met de vrijgeesten en zij samen worden weer gesteund door de overheid. De overheid is gediend met rust. Wanneer de mens de kerk niet meer

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 138