26 VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART deze rekening viel het waakloon van het schip daar onder, maar dit werd door gaans onder de onkostenpost van de reder verrekend. Hierna kreeg de griffier zijn leges. En hoe gebeurde het ver van huis Zoals hiervoor reeds werd vermeld verschilden de Vlaamse en Zeeuwse kapers in hun actieradius. Waar Vlaamse kapers zich op het Kanaal concentreerden, schuim den Zeeuwse commissievaarders eveneens het Middellandse-Zeegebied af. Beide waren verplicht buitgemaakte schepen terug te brengen naar het ressort waaron der ze vielen om daar door de desbetreffende Admiraliteit berecht te worden. Toch voorzag men in een mogelijkheid om prijzen definitief in andere havens op te brengen en te verkopen. In dat geval dienden de plaatselijke autoriteiten het voor onderzoek te doen en de gebruikelijke procedure toe te passen. De resultaten hier van dienden naar de desbetreffende Admiraliteit verstuurd te worden, alwaar de prijs kon worden berecht. Deze maatregel mocht echter enkel worden gebruikt als de Admiraliteit haar toestemming had gegeven. Deze kon verkregen worden door een goed geargumenteerde verzoekbrief te schrijven aan de leden van de Admira liteit. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke regeling gemakkelijker was voor de Vlaamse kapers in het Kanaal.51 Toch bleek het opbrengen van buitgemaakte schepen in Engeland niet steeds van een leien dakje te gaan. Daar werden alle buitgemaakte goederen door niet-Engelse kapers als smokkelwaar beschouwd en dus als illegaal. De goederen werden ver nietigd zodat de commissievaarders hun inkomsten als sneeuw voor de zon zagen verdwijnen. De Zeeuwse kapers die in het Middellandse-Zeegebied opereerden, konden in een groot aantal havensteden op Nederlandse consuls rekenen. Zij waren vertegen woordigers van de Republiek voor niet-politieke belangen. Hoewel zij ervoor kon den zorgen dat de buitgemaakte schepen in buitenlandse havens niet geroofd of geplunderd werden en de goederen veilig in een pakhuis werden opgeslagen, waren zij niet gemachtigd de prijsgemaakte goederen te veilen. De facturen, cog nossementen en andere bescheiden van de kaperkapitein diende hij in te nemen en na de vendu naar de Staten-Generaal te verzenden.5- Doordat de consuls geen veilingen mochten organiseren, stond de prijsbemanning voor de keuze: ofwel terugkeren naar het ressort, rekening houdend met de kans dat het schip vergaat of heroverd wordt, ofwel de lokale magistratuur de veiling laten organiseren. Deze laatste optie was echter allesbehalve een voordeel voor de Vlaamse en Zeeuwse kapers. Maar niet alleen in Engeland werden kapers met het probleem van de prijsbuit geconfronteerd. In Spanje was men van mening dat de opgebrachte prijzen niet door de plaatselijke justitie berecht mochten worden. De prijzen dienden naar het desbetreffende district van de reder te worden opgestuurd. Als de met de zaak belaste plaatselijke wetsvertegenwoordigers dan toch oordeelden, vonnisten zij vaak in het voordeel van de benadeelde partij, aangezien dit de minste rompslomp gaf. Aangezien de meeste problemen zich voordeden in het Middellandse-Zee gebied, werd in 1694 Daniël Duvelaar als prijscommissaris voor de volledige regio aangesteld.55 Lang heeft Duvelaar echter niet de belangen van de Zeeuwse com missievaarders kunnen behartigen, want in 1697 eindigden de vijandelijkheden.5'

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 28