94 FINANCIËN VAN DE ZEEUWSE ADMIRALITEIT Abdij te Middelburg. Naast het zogenaamde 'Poortje onder den Toren' is in de gevel een steen gemetseld met het opschrift Nervus belli pecunia. Aan deze tekst is de titel van dit artikel ontleend: geld is de zenuw van de oorlog. Bestuur Tijdens de eerste jaren van de Opstand werden diverse pogingen ondernomen om een centrale marine-organisatie op te bouwen. Zeeland deed hier bewust niet aan mee, uit vrees dat Holland op maritiem gebied een nog dominantere positie zou krijgen dan het al had, en ging haar eigen gang. Overigens slaagde Holland er ook niet in om binnen het eigen gewest één centrale marine-organisatie in te stellen. In Rotterdam, Zeeland, het Noorderkwartier en Friesland werden afzonderlijke admiraliteitscolleges opgericht, waardoor er van een centraal bestuur geen sprake was. Uiteindelijk werd door de Staten-Generaal een tijdelijke 'Instructie' opgesteld om enige uniformiteit te bereiken ten aanzien van vergaderen, personeel, finan ciën, materieel en rechtspraak. Na langdurig verzet van Zeeland werd in 1597 een 'Provisioneel Accoord' gesloten en werd de Instructie voor de Admiraliteiten aan genomen voor de duur van een jaar. Deze Instructie is echter bijna twee eeuwen lang, tot de opheffing van de admiraliteiten op 27 februari 1795, van kracht geble ven. Er werden vijf admiraliteitscolleges ingesteld: in Rotterdam (de Admiraliteit van de Maze), Amsterdam, het Noorderkwartier (afwisselend in Hoorn en Enkhuizen gevestigd), Zeeland (Middelburg) en Friesland (aanvankelijk in Dok- kum gevestigd, vanaf 1645 te Harlingen). Tweemaal per jaar vond in de zoge noemde Haagse Besognes overleg tussen de vijf admiraliteiten plaats, maar ondanks enkele pogingen daartoe is een verdergaande centralisatie nooit bereikt. De Staten van Holland en Friesland verzetten zich daar niet minder tegen dan die van Zeeland, uit angst hun invloed op het admiraliteitsbestuur te verliezen.7 Het hoogste gezag in zeezaken berustte sinds 1597 dus bij de Staten-Generaal. De admiraliteiten waren dan ook geen gewestelijke, maar generaliteitsinstellingen. De Staten-Generaal benoemden op voordracht de hoogste ambtenaren en officieren en stelden de leden van de admiraliteitscolleges aan. Ongeveer de helft van de zogenoemde Edelmogende Heren Raden ter Admiraliteit kwam uit het gewest waarin de admiraliteit gevestigd was, de anderen kwamen uit de overige gewesten. Zo had de Amsterdamse Raad ter Admiraliteit twaalf leden: Holland had zes repre sentanten en de overige provincies elk een. Het bestuur van de Zeeuwse Admiraliteit kende een andere samenstelling. Al sinds de jaren zeventig van de zestiende eeuw hadden Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland het bestuur van het zeewezen in handen gehad en zij waren niet van zins daar afstand van te doen. Wel gingen zij akkoord met een uitbreiding van de raad met drie niet-Zeeuwen, en zegden toe zich als bestuurders van de Admiraliteit aan de instructies van de Staten-Generaal te houden.s De Raad ter Admiraliteit bestond sindsdien uit tien leden. Namens Zeeland waren dat de ver tegenwoordiger van de Eerste Edele'J en van de stemhebbende steden Middelburg, Zierikzee, Goes, Tholen, Vlissingen en Veere. De niet-Zeeuwse raden waren afkomstig uit Utrecht, Amsterdam en het Zuiderkwartier van Holland (bij toer beurt uit Dordrecht, Delft en Rotterdam). In de perioden 1650-1668lu en 1702-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 96