102
THEATRUM ANATOMICUM
voorzag in een praktische behoefte, getuige het feit dat ook dit boek in 1711 werd
herdrukt.
Al met al lijkt er bij deze publicaties duidelijk sprake te zijn van een onderlinge
kruisbestuiving tussen de leden van het Middelburgse Collegium Anatomico Chi-
rurgicum, ook over de vaak als lastig beschreven grens tussen arts en chirurgijn
heen. Die verwevenheid blijkt ook uit de in 1680 uitgebrachte derde editie van
Van de Voordes Lichtende fakkell88 Deze postume bewerking was ondernomen door
Van de Voordes oud-leerling, de als chirurgijn begonnen arts Antonius de Heyde.
Uit diens in 1668 in Leiden gedrukte proefschrift blijkt dat De Heyde de zoon
was van een Zeeuws-Vlaamse chirurgijn, die behalve door Van de Voorde, ook
was opgeleid door Cornelis Hendricx, een van de dekens van het Middelburgse
chirurgijnsgilde.89 Na zijn studie bij De le Boë Sylvius was De Heyde in Zeeland
teruggekeerd en was hij in 1668 direct toegetreden tot Everaerts' artsengezelschap.
Daarmee verloochende De Heyde zijn chirurgijnsachtergrond allerminst, want een
heelmeester zoals Johannes Verbrugge beschouwde hij ook in latere jaren nog steeds
als 'zijn weerden vriend'.90
In 1677 was De Heyde voor het eerst in de openbaarheid getreden door zich bekend
te maken als de vertaler van een boek van Engelse hoogleraar Thomas Willis uit
Oxford. Deze Engelse arts had de werking van geneesmiddelen in het lichaam
bestudeerd, en in dat kader had Willis anatomisch onderzoek gedaan naar de bouw
van de slokdarm, maag, darmen en longen. De Heydes vertaling was uitgegeven
door de Middelburgse boekdrukker Willem Goeree. Een jaar tevoren had Goeree
ook al een Nederlandse vertaling van een van Willis' boeken gepubliceerd, en het
ligt voor de hand te veronderstellen dat ook dat werk door De Heyde is vertaald.91
Die deed dat eenvoudigweg omdat hij van mening was dat er in de ontleedkunde
van de laatste jaren Veel dingen' waren ontdekt, die men 'in de Nederduitsche taal'
niet beschreven vond.92 Het werk aan Van de Voordes Nieuw lichtende fakkel der
chirurgie zette hem er uiteindelijk toe aan om de 'gronden der geneeskunst wat
verder op te graven dan gemeenlijk van haar oeffenaers geschied'. Het resultaat was
een eigen farmaceutisch leerboek, het Nieu Ligt der Apothekers, dat hij in 1682 pre
senteerde.93 Op grond van de nieuwste inzichten hield De Heyde daarin één groot
pleidooi voor de vereenvoudiging van de in zwang zijnde samengestelde genees
middelen. Tot De Heydes ergernis werd het boek al twee jaar later te Amsterdam als
roofdruk in een farmaceutische verzamelbundel uitgebracht, wat echter wel heeft
veroorzaakt dat de tekst, via die weg, zowel in het Duits als in het Frans is vertaald.
Later volgden nog meer onderzoekspublicaties, waarover hierna meer.
Want hoe modern waren deze publicaties? Was het meer dan ijverig compileer-
werk? En is daarin iets te merken van de rol van de beide medische colleges? In
zijn werken betoont Van de Voorde zich bovenal een practicus. Hij was daarin
een scherp waarnemer, die bijvoorbeeld als eerste een onderscheid wist te maken
tussen een kwaadaardige tumor en 'waterkanker', een door ondervoeding ontstaan
gangreen, waaraan hij voor het eerst de naam 'noma meegaf.94 Zowel Gruiwardt,
Van de Voorde, als De Heyde betoonden zich een aanhanger van Harveys concept
dat het hart in het menselijk lichaam een kringloop van bloed onderhoudt. Maar
zo vreemd was dat in deze tijd niet meer. De hypothese van de bloedsomloop was
op Nederlandse bodem voor het eerst in 1637 geopperd door René Descartes, in
diens te Leiden uitgegeven Discours de la Méthode. Onder leiding van Descartes'