ZEEUWSE MEISJES 17 teleurgesteld in myn voornemen om deze zaak te behandelen met den spoed die zy my voorkomt uit haren aard te vereischen, en zie my mitsdien gedrongen den H.R. beleefdelyk te verzoeken zyn advies in deze te bespoedigen.' Een dag later is het klaar.35 De Hoge Raad komt tot dezelfde slotsom als de Procureur-Generaal, maar geeft aan zijn advies een veel uitvoeriger onderbouwing mee. Twee punten worden in het advies slechts summier aangeroerd. Over het feit dat Geertje Bek niet op de zitting aanwezig is geweest, is geen kritiek te horen, maar wel de mededeling dat dit is gebeurd op advies van een arts, die de tocht van ruim twintig kilometer te voet van Kwadendamme naar Goes, en weer terug, voor dit vijfjarige kind niet haalbaar achtte. Vervolgens wijdt de Hoge Raad enkele woorden aan het feit dat de bestolen hoofdbewoner van het huis een oom van de meisjes is, Frans Kleynput geheten.36 De rechtbank heeft dit procedureel netjes afgehandeld, maar voor de afloop is deze bloedverwantschap niet bepalend geweest (bijvoorbeeld doordat juist voor sepot gekozen zou zijn). Het gaat er in deze zaak vooral om, aldus de Hoge Raad, dat de gepleegde diefstal len, niet anders zijn geweest dan 'een natuurlijk gevolg van den toestand en den omgeving waarin [de kinderen] verkeerden'. Uit de brieven van de burgemeester van Baarland het blijken er twee geweest te zijn citeert de Hoge Raad het een en ander: De kinderen worden verwaarloosd. Hun moeder leeft niet meer.37 Hun vader, zelfs eerder wegens diefstal veroordeeld, verwaarloost zijn kinderen.38 Hulp van een vrouw heeft hij niet. De kinderen lijken halve nachten in het veld doorge bracht te hebben en zouden zich meermaals schuldig gemaakt hebben aan diefstal van veldvruchten. Deze kinderen, aldus de burgemeester, zouden in een 'gesticht voor jeugdige gevangenen' gelukkiger en beter af zijn. In een tweede brief schrijft hij: Het ware te wenschen dat die kinderen in arrest konden worden gesteld, want de buren zijn geen oogenblik zeker, om niet dagelijks door die kinderen te worden bestolen. Haar vader schijnt ze in zijn woning meermalen opgesloten te hebben, zij breken echter telkens uit. Dit alles neemt niet weg dat Geertje volledige kwijtschelding van de resterende straftijd verdient, oordelen zowel Procureur-Generaal als Hoge Raad. Haar jeug dige leeftijd en de leidende rol die haar oudere zus heeft gehad, sluit een andere mogelijkheid uit, al erkent de Procureur-Generaal dat haar invrijheidstelling 'voor haar weder andere zorgen (opwekt), gelijk zou kunnen volgen uit hetgeen uit de stukken ten aanzien van het toezigt en de opvoeding is gebleken'. Wat Maria betreft komen Hoge Raad en Procureur-Generaal tot een tussenoplossing. Dat zij met oordeel des onderscheids heeft gehandeld, achten zij niet voor twijfel vatbaar. De Procureur-Generaal vindt met veel omhaal van woorden - hier slechts gedeeltelijk geciteerd 'dat er in de zaak zelve geenerlei grond kan gelegen zijn tot kwijtschel ding van de haar opgelegde straf'. Verder vindt hij het 'bedenkelijk of zy door de reeds ondergane gevangenisstraf van ongeveer anderhalf jaar ruimschoots zou hebben geboet voor hare misdrijven bij haren blijkbaar niet gemakkelijk te verbete ren diefachtigen aard', om te besluiten met het advies haar wegens goed gedrag in de gevangenis 'eenigen afslag op de gevangenisstraf te verstrekken'. De Hoge Raad vindt de aan Maria opgelegde gevangenisstraf te zwaar en gaat bovendien in op de vraag wat vrijlating in een geval als dit betekent: terugkeer

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 19