THEATRUM ANATOMICUM 85 als een specialist in de oosterse talen. Van zijn geleerdheid en kennis, onder meer van het Arabisch, getuigt ook Isaac Gruterus, oud-conrector van de Middelburgse Latijnse School, die in 1653 zijn editie van Francis Bacon, De Verulamio Scripta in naturali et universali philosophia, aan Burs had opgedragen.29 Burs kwam dan ook uit een intellectueel milieu. Zijn grootvader, Gillis Burs, was in Middelburg predi kant geweest en zijn vader, Gillis Burs II, had als rector jarenlang de Middelburgse Latijnse School geleid. Tot rweede bestuurslid, de 'medicus ordinarius assessor', werd Johannes Hayman (1620-1661) benoemd, een arts die zowel in Utrecht als Leiden had gestudeerd. In 1640, tijdens een disputatie aan de Utrechtse universiteit, had Hayman daar als eerste de nieuwe in 1628 gepubliceerde visie van William Harvey aangaande de menselijke bloedsomloop verdedigd tegen de klassieke opvattingen van Claudius Galenus. Meer recent had hij samen met Burs en de twee hierna te noemen chirur gijns het onderzoek geleid naar de Middelburgse syfilisuitbraak van 1654. Zijn bij zondere reputatie had hem de eretitel van "s Lands Medisch Doctor' opgeleverd.30 De derde arts, de 'medicus', was de in Leiden opgeleide Cornelis van de Voorde (1628-1678), op dat moment net dertig jaar oud en nog maar drie jaar werkzaam als arts (afb. 4a). Hij was een zoon van de vroegere Zeeuwse muntmeester Balthasar van de Voorde (overleden 1633), wiens functie daarna door een oudere broer was overgenomen. Als eerste chirurgijn-bestuurslid werd Jacob Evertsen benoemd, de deken van het chirurgijnsgilde en de man die in 1655 'met grote moeite' de 'Potterskamer' had weten te bemachtigen. Evertsen was al in 1635 tot het Middelburgse chirurgijnsgil de toegetreden en was inmiddels opgeklommen tot zowel stadschirurgijn als chirur gijn van het Gasthuis. Ook was hij examinator van de chirurgijns bij de Oost- en West-Indische Compagnie. Het laatste bestuurslid ten slotte was de chirurgijn Jasper Braems, de beleder (bestuurslid) van het gilde en eveneens een oude rot in het vak. Hij was in 1638 tot het gilde toegetreden en bekleedde dezelfde functies als zijn collega Evertsen. Daarnaast was hij ook chirurgijn van de stadsgevangenis en van Nederduitse en Waalse armen. Ais examinator bediende hij niet alleen de Kamer Zeeland van de VOC en WIC, maar werd hij vanwege zijn grote anatomische kennis ook af en toe ingeschakeld bij de Admiraliteit van Amsterdam en Rotterdam. Voordat dit gemengde collegium van artsen en chirurgijns definitief zijn beslag kon krijgen, moesten er nog wel 'sekere gereesen differenten' met het gasthuisbestuur worden opgelost. Laatstgenoemde partij was nog steeds geïrriteerd door het feit dat de anatomiekamer hun door de stad was opgedrongen. Tijdens de eerste bijeen komsten van het collegium waren dan ook bewust werkzaamheden uitgevoerd op de zolder, die van buitenaf via een trap vrij toegankelijk was. Maar na de persoon lijke visitatie van stadssecretaris Simon van Beaumont, de overdeken van het gilde, werd het bestuur van het Gasthuis verboden om tijdens samenkomsten nog enig 'geraes op solder' te maken.31 Voortaan zou het collegium 'gerustelijk en vreedelijk' van de anatomiekamer gebruik mogen maken. Bepaald werd verder dat eenieder vrije toegang zou hebben, zowel bij de anatomische exercitie, als bij het prepareren en demonstreren.32 Nu de problemen waren opgelost, werd de 'medicus' Cornelis van de Voorde van stadswege als eerste lector aangesteld. In juli 1658 aanvaardde hij zijn functie met

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 87