94 THEATRUM ANATOMICUM ledenlijst. Ten slotte zijn ook de artsen Johannes de la Rore en Johannes Roman om onduidelijke redenen niet toegetreden tot het collegium. De la Rore was een in 1651 te Utrecht gepromoveerde, vrij gevestigde, arts, die pas in 1671 tot dokter bij de Waalse diaconie werd benoemd. Wellicht is hij bij die gelegenheid alsnog lid geworden van het collegium.61 Johannes Roman vestigde zich direct na zijn afstu deren, in het rampjaar 1672, als 'Medicinae Doctor' te Middelburg, maar of hij ook als zodanig gepraktiseerd heeft, is de vraag. Als zoon van de in 1668 overleden Middelburgse uitgever Zacharias Roman hield hij zich vooral bezig met de ver koop van de nog resterende boekenvoorraad. Na 1680 zou Roman zich bovendien omscholen tot advocaat.62 Hoe dan ook, uiteindelijk zou het Middelburgse artsen collegium aangroeien tot een gezelschap van in totaal drieëntwintig artsen, met een maximum van achttien gelijktijdig levende leden. Doel en statuten van het artsengezelschap De vraag doet zich voor wat Everaerts tot zijn initiatief bracht. Het oudere Colle gium Anatomico Chirurgicum, met een gemengde samenstelling van artsen en chi rurgijns, lijkt immers in elk geval qua inkomsten vrij succesvol te zijn geweest. Wilde Everaerts het primaat van de medische activiteiten weer in zijn geheel terug leggen bij de artsen? Dat is zeker denkbaar. Als gevolg van de talrijke anatomisch- fysiologische ontdekkingen in de jaren zestig en de volstrekt nieuwe uitleg die bijvoorbeeld een filosoof als René Descartes had gegeven aan het functioneren van het menselijk lichaam, wankelde de klassieke galenisch-aristotelische geneeskunde op zijn voetstuk. Dat gegeven vroeg om een herdefiniëring - en een duidelijke afba kening - van het domein van de theoretisch opgeleide arts ten opzichte van dat van de praktiserende, principieel op ervaring gerichte chirurgijn. Juist in Middelburg, waar de opleiding tot scheepschirurgijn zo'n grote nadruk had, moet dat duidelijk als een probleem zijn gevoeld. Immers, op de talrijke schepen die vanuit Middel burg naar alle windstreken vertrokken, functioneerden de in het lokale Gasthuis opgeleide chirurgijns als dé vraagbaak bij alle voorkomende medische kwesties. Op het thuisfront verdiende de meerwaarde van een academisch opgeleide arts bij de bestrijding van ziekten daarom wel enige onderstreping. Dat de oprichters van het 'nieuwe' artsencollegium inderdaad iets voor ogen stond, wat in de Engelstalige historische vakliteratuur zo fraai met de term 'self-fashioning' wordt aangeduid, blijkt uit de in het Latijn gestelde statuten van dit gezelschap. Weliswaar is het op perkament geschreven origineel van deze reglementen - voorzien van de gekleurde familiewapens van de oprichters en gebonden in een 'marokijnen spiegelband' - in 1940 verloren gegaan, maar gelukkig zijn er in de negentiende eeuw een twee tal afschriften gemaakt, die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd (zie bijlage l).63 Uit deze reglementen blijkt dat een van de voornaamste doelstellingen van het gezelschap was om de identiteit van de arts als publiek personage nadrukkelijk te construeren, volgens gezamenlijk afgesproken sociale en juridische standaarden. De eerste artikelen laten daarover geen enkele twijfel bestaan: de medische discipline zelf werd als eerste gereguleerd. Zo droeg het collegium zichzelf op om streng toe te zien op de stedelijke verordening uit 1624 dat iedere in Middelburg werkzame arts ook daadwerkelijk aan een universiteit was gepromoveerd.64 Ook werden er onderlinge tariefafspraken gemaakt, waarbij tevens werd geregeld dat men eikaars

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 96