WALLERAN SANDRA
99
waaronder koper en textiel, brandewijn, armbanden, katoen en tal van waren van
andere partenreders. Boekhouder Sandra gaf in de maanden voorafgaand aan het
vertrek opdracht voor de bevrachting. De aankoopdata van de handelsgoederen
ontbreken echter in het rekeningboek van de schepen, waardoor we hierover in het
ongewisse blijven. Voor Hermanus van de Putte vervoerde het schip 34.325 pond
buskruit en voor Jannes Wijmers 4.000 roeren en karabijnen (vuurwapens). Na
stofgoud en ivoor op de kust van Guinea te hebben ingekocht, voer het schip verder
naar Angola, waar slaven, ivoor, verfhout en koper werden verworven. Er werden
ruim 500 slaven in West-Afrika gekocht, 145 mark stofgoud, 10.770 pond ivoor,
2.350 pond was, 91.116 pond sandelhout en 490 pond koper. Daarna volgde de
overtocht naar Sint Eustatius. Daar werden de slaven verkocht voor 839 oxhoofden
suiker, 32.000 pond cacao, 97 balen katoen, 100 rollen tabak en muntgeld ter
waarde van 30.425 gulden. Op 26 juni 1702 werden de goederen geveild, waar
schijnlijk in Middelburgse herberg Het Schild van Vrankrijk. 49 Kooplieden koch
ten de goederen op. Een groot deel van hen behoorde tot de partenreders. Jean
Walleran Sandra kocht al het Angolese koper en een flinke partij tabak en katoen
op. De retourvracht leverde in totaal 206.422 gulden op. Na aftrek van alle kos
ten leverde de reis 11.162 gulden per zestiende part op. Als de eerder gemaakte
uitredingkosten daarop in mindering worden gebracht, volgt een winstneming op
deze reis van ruim 6.450 gulden per zestiende part investering. Sandra verdiende
dus 40.780 gulden aan deze handelsreis, en daarenboven nog een procent provisie
voor zijn boekhouderschap over de geveilde retourwaren, te weten 2.064 gulden.
De rentabiliteit bedroeg 137 procent. Op 5 april 1703 werd het kasboek gesloten.
Dit gebeurde nadat de rekening door de reders was goedgekeurd en voor akkoord
was getekend. Net als bij de afsluiting op 8 juni 1701, na afloop van de vorige reis,
hield notaris Gilles Thijssen toezicht op de gang van zaken.40
Een aantal Zeeuwse reders en kooplieden behartigde de belangen van Hollandse
agenten. Hermanus van de Putte belegde bijvoorbeeld voor een tiental Hollandse
investeerders in de Middelburgse Commercie Compagnie. Andersom werkten de
Zeeuwse kooplieden met Amsterdammers en Rotterdamse collega's voor de verze
kering van hun reizen. Pieter Baelde (1659-1735) was een Rotterdamse koopman
die bij de uitreding van drie smokkelschepen contact onderhield met onder meer
Jean Walleran Sandra, Pieter de la Rue, Hendrik van Dusseldorp, Pieter Macaré,
Nicolaas van Hoorn en Nicolaas Lambrechtsen. Baelde had op zijn beurt weer
handelscontacten met de Rotterdammer Joshua van der Belle, die als hoofdparti
cipant van de Royal African Company over waardevolle informatie inzake de Afri
kaanse slavenmarkt beschikte. Hij leverde voor 4.100 gulden aan brandewijn en
koperen armbanden voor de reizen van de Fortuijn en de Peerl,41 Zo waren de
Zeeuwse reders altijd op de hoogte van ontwikkelingen op de markt en konden
zij daarop inspelen. Gewiekste zakenlieden met voorkennis konden hun smokkel
schepen richting Afrika dirigeren nog voordat de grote compagnieën als de WIC
en de Royal African Company hun schepen hadden geëquipeerd. Omdat een deel
van het equiperen van kaperschepen kapitaalintensief was, startten sommige reders
eigen bedrijven, bijvoorbeeld voor de productie van buskruit. De aandelenemissie
van een kruitmolen kon wel 60.000 gulden belopen. Zowel in oorlogstijd (waarin
kaperschepen bewapend moesten worden) als in vredestijd (ook lorrendraaiers wer
den bewapend en het buskruit werd als handelsproduct op Afrika gebruikt) was