Directeur bij de Directie van de Levantse Handel 100 WALLERAN SANDRA de afzet van buskruit gewaarborgd. Veel van die aan het begin van de Negenjarige Oorlog gestichte kruitmolens zouden om die redenen ruim veertig jaar lang goed renderen, ook al omdat veel buskruit aan de Admiraliteit werd verkocht. De kaap vaartreders Frangois Christiaensen, Johan Boudaen Courten en Jean Walleran San dra bestuurden in 1702 een gezamenlijke commerciële onderneming, vermoedelijk een kruitmolen.42 Zoals eerder werd opgemerkt, was Sandra zonder enige twijfel vanaf 1709 aandeelhouder in de buskruitmolen de Eendragt. Wat zojuist werd opgemerkt, maakt duidelijk dat Sandra met zijn investeringen in de Diamant als kaapvaartreder en koopman actief was op de Middellandse Zee. Dat zijn bemoeienis groot moet zijn geweest, blijkt uit zijn positie in de Directie van de Levantse Handel. Deze werd gesticht in de nadagen van de Negenjarige Oorlog, op basis van het zeer succesvolle optreden van enkele kaperkapiteins in de Levant. Samen met deze kapiteins werd getracht nog tijdens de oorlog de handel met de Levant nieuw leven in te blazen en aldus te voorkomen dat de Hollanders de handelspositie zouden herstellen die zij vóór de oorlog in dat gebied hadden. Op 15 september 1696 werd in Middelburg een Middelburgse Directie van de Levantse Handel opgericht, waarvan Sandra mededirecteur was. Tot het college van directeuren behoorden verder Michiel Verpoorten (president), Hendrik Tul leken (scriba), Francois Christiaansen, Abraham Couck, Johan Macquet (griffier) en Daniël Tulleken. Uit hun midden werd een thesaurier benoemd. Op 12 oktober van dat jaar kwam de Directie voor het eerst in het stadhuis van de stad in verga dering bijeen.43 In 1698 besloot zij viermaal per jaar te vergaderen, te beginnen op de eerste woensdag in januari 1699. De volgende vergaderingen zouden in april, juli en oktober worden gehouden. Om de zes maanden zou van de licentmees- ter de rekening worden gevraagd.44 De Middelburgse DLH had een aparte positie onder de Directies in de Republiek, die onder meer in Rotterdam, Dordrecht en Amsterdam zetelden. De Middelburgse DLH weigerde namelijk lastgelden (dat willen zeggen: een heffing over de tonnage van het schip; één last was twee ton) over geïmporteerde goederen uit de Levant te betalen. De enige belasting die zij betaalde (aan de Rekenkamer van de Staten van Zeeland), was een heffing van één procent over alle uit de Levant ingevoerde goederen.45 Het gesteggel tussen de Directie Amsterdam en de Zeeuwen over de betaling van vrachtpenningen, lastgelden en andere belastingen dateert al van vóór de Negenja rige Oorlog. In 1687 had de Amsterdamse DLH ene Van der Marct naar Zeeland gezonden om aan Willem van der Heyden, de commies op het kantoor van de licentmeester van de convoyen en licenten, opheldering over de belastingafdracht te vragen. Het ging hierbij opnieuw om de 1% vordering op de goederen afkomstig uit de Levant en 5% afdracht van de vrachtpenningen. Overigens waren andere Directies ook niet bepaald trouw in hun afdracht. In 1695 kwam de secretaris van de Amsterdamse DLH erachter dat ook in Rotterdam nog nooit de 5% over de vrachtpenningen was betaald.46 In 1695 trachtte de Amsterdamse DLH opnieuw gedaan te krijgen dat ook in Zeeland het lastgeld werd geheven. De Amsterdammers schreven de Middelburgse

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 102