WALLERAN SANDRA
101
directeuren Abraham Kouck en Francois Christaensen aan. De Amsterdamse bur
gemeester Nicolaes Witsen liet zich over de Zeeuwse houding (zowel die van de
directeuren als die van de magistratuur) omtrent het niet-betalen van de gelden als
volgt uit:
mijn heeren, daar sijn nogh al meer lasten, daar de Zeeuwen niet in willen draagen; ick hebber met
de heer Van Odijck [de eerste edele en plaatsvervanger van de stadhouder in Zeeland] sooveel over
gesproocken; sij seggen rontuyt, dat se haar in de conclusie niet hebben ingelaaten, en daarom willen
se niet betaalen. Met haar is niet te doen, je kuntter geen haven mede beseylen; of men het al in de
Generaliteyt in brengt, en claagt, sij neemen de saak over.
De raadpensionaris van Holland liet zich als volgt uit: 'je begeert een seer billijcke
saak, maar hoe crijgen we de Zeeuwen daartoe?' Om de lastgelden toch te ontvan
gen overwoog men zelfs deze dan maar te laten innen door de consul in Cadiz of de
consuls in de Middellandse-Zeehavens, wat krachtens de resoluties van 1645 moge
lijk was. Op de vraag hieromtrent van burgemeester Corver aan de Amsterdamse
Directie bleek waar de angel stak:
aangesien de Zeeuwen voor dee soo frequent niet en hadden gevaaren op de Levant, dat het daarom
nooyt was getenteert, maar dewijl sij nu soo sterck begonden te navigeeren, was het nu de tyt om het
te doen of men soude prykel loopen van dien geheelen handel te verliesen,4?
Zonder het zelf te beseffen, hadden de Zeeuwen de handel van de Hollanders in
de Levant overgenomen. De Hollanders kwamen na circa 1689 niet meer in het
Middellandse-Zeegebied: de dreiging van de Franse commissievaart was te groot
geworden, en de Middellandse Zee was stilaan een belangrijk kruisgebied van de
Zeeuwse commissievaart geworden, die er met zwaarbewapende fregatten fortui
nen aan buit verdiende. Consul Calckberner berichtte op 14 december 1693 vanuit
Livorno dat er het hele jaar door niet één Hollandse vlag gezien was, maar dat de
dag daarvoor, op 13 december, het Rotterdamse schip de Zeven Provinciën van Frans
Wiltschut met viswaren uit Engeland was aangekomen. Wiltschut zou later, tijdens
de Negenjarige Oorlog, in 1696 met zijn schip de Gouden Rots op de Middellandse
Zee als kaper kruisen, net als zijn Zeeuwse collega-kapers Stroobant, Woutermans
en Ockermans.48 In 1695 was het duidelijk dat de oorlog op zijn einde liep: Frank
rijk en de Republiek waren vredesbesprekingen begonnen. Nog gauw werden de
(tijdens de reis tot DLH-schepen omgevormde) kaperfregatten Faern en Eendragt in
december 1695 door hun reders (en latere directeuren) Couck en Christiaansen op
handelsmissie naar de Levant gestuurd met de uitdrukkelijke boodschap, niet alleen
koophandel te bedrijven maar ook eventuele Franse scheepvaart buit te nemen. De
fregatten arriveerden op 20 maart 1696 in de haven van Smirna, nadat zij Livorno
hadden aangedaan en onderweg de schepen Kleine Joseph en la Dame du Saint
Rosaire hadden buitgemaakt. Eén prijs werd door consul Daniël de Hochepied te
Smirna geveild. De twee kaperschepen bleven in Smirna op konvooiering van de
Engelsen wachten, maar toen de Engelse vloot pas op 28 augustus kwam en tot
nader order bleef wachten, vertrokken zij op 3 september zonder begeleiding.49
Tijdens de afwezigheid van de schepen had de Amsterdamse DLH niet stil gezeten.
Op 3 december 1695 protesteerden de reders Abraham Couck en Francois Chris-