102
WALLERAN SANDRA
tiaansen (op dat moment eigenaren van de schepen de Faam en de Eendragt) tegen
de eis van de Amsterdamse Directie, dat het lastgeld en andere belastinggelden
aan haar zou moeten worden afgedragen in plaats van aan de Admiraliteit van het
eigen gewest, zoals dat altijd gebruikelijk was geweest. Op 21 juli 1696 schreven de
Amsterdamse directeuren aan hun Middelburgse collega's opnieuw een brief waarin
zij aandrongen op de betaling van belastinggelden voor de binnenlopende Smirna-
vloot. Zij beriepen zich op de resoluties van de Staten-Generaal van 25 juli 1671
en 14 december 1679. De belasting betrof 5% van de vrachtpenningen. Volgens
de resolutie van de Staten-Generaal van 1 februari 1666 zou de ontvanger van de
Admiraliteit ook 1 moeten incasseren over de zogenaamde tanza, de waarde van
alle koopwaren die in de Levant te water of te lande verkregen waren.50 Bovendien
zouden na de oprichting van de Middelburgse Directie en de vrede in 1697 de
fregatten in verband kunnen blijven kruisen op de Middellandse Zee, maar dan
als handelsmissie. Wellicht hoopten de Zeeuwen de Hollanders de handel voor
enige jaren afhandig te kunnen maken. Ondertussen konden ze in het interbel
lum gebruik maken van al bestaande netwerken van scheepsagenten om handel te
drijven - in afwachting van de volgende oorlog. Zolang de Spaanse successie van de
ziekelijke Karei II niet naar de zin van Engeland en de Republiek was geregeld, was
het slechts wachten op deze Spaanse successieoorlog, die na Kareis dood in 1702
inderdaad uitbrak.
De Middelburgse DLH was aanvankelijk heel succesvol. Afgaand op het getal van
zes mededirecteuren en een omzet over zes jaar van bijna 682.000 gulden, zal Jean
Walleran Sandra enkele tienduizenden guldens aan de DLH hebben verdiend,
zeker als de kaapvaartopbrengsten worden meegerekend. In 1696 werd al voor een
kleine 265.000 gulden aan goederen verhandeld. Het laatste oorlogsjaar leverde
aanmerkelijk minder op, maar 1698 was opnieuw een zeer succesvol jaar met de
reis van Stroobant, Woutermans en Ockerman, die voor 233.000 gulden aan goe
deren verhandelden. In de volgende drie jaren van het interbellum zou de omzet
echter sterk afnemen, en wel tot ruim 90.000 gulden. De Amsterdamse Directie zat
toen weer stevig in het zadel.51 Over de omzet van 1697 werd 1% Levantrecht (923
gulden) betaald aan licentmeester Cornelis Massis van de Zeeuwse Admiraliteit,
waaruit de onkosten van de consuls werden betaald. De consul van Smirna, Daniël
de Hochepied, sprak namelijk recht over de buit die door de Faem en de Eendragt
in Smirna waren opgebracht. Het zou dus onverstandig zijn deze heffing niet te
betalen. Alleen al het prijsschip Kleine Josephdat door de kapiteins Bartholomeüs
Stroobant en Anthony Woutermans ter hoogte van Serigo was buitgemaakt, was
goed voor een opbrengst van 61.022 stukken van achten (een acht was een Spaans
goudstuk ter waarde van 48 a 52 stuivers). Deze kapiteins maakten ook de met
katoen en potas geladen la Dame du Saint Rosaire buit.52 De Amsterdamse DLH
protesteerde tegen de Einzelgang van de Middelburgers en bedong afdracht van
twintig stuivers per last (dat wil zeggen: per twee ton) op de vracht van deze sche
pen. Dit werd door de Middelburgse Directie opnieuw geweigerd: zij antwoordde
getergd dat zij de lastgelden wel betaalde, maar aan de Zeeuwse Rekenkamer.53