Procureur en reclamant van prijsschepen
104
WALLERAN SANDRA
de haven van Smirna kwamen, werden de ruimen van de Zeeuwse bodems zo snel
mogelijk vol geladen. Het duurde tot 10 juli 1698 voordat de Zeeuwen uitzeilden,
omdat zij beducht waren voor zeerovers uit Tripoli. Pas op 10 juli konden zij met
een konvooi terugzeilen.'6 Van problemen met de Amsterdamse Directie is daarna
niets meer bekend. Nadat in februari 1702 de Spaanse Successieoorlog was uitge
broken, konden opnieuw kaperfregatten worden uitgerust en naar de Middellandse
Zee worden gestuurd. Zowel schepen (zoals de Peert) als kapiteins die bekend zijn
uit de periode vóór en van het interbellum, komen opnieuw in beeld, ditmaal
echter niet als behorende tot de DLH maar in de commissievaart en met Sandra
als boekhouder. De handelsdirectie lijkt na een veelbelovende start een sluimerend
bestaan te hebben geleid, ofschoon zij haar bestaan nog lang zou weten te rekken.
Een nadere studie naar de verborgen drijfveren en de handelwijze van de Middel
burgse DLH zou op zijn plaats zijn. Op 3 augustus 1707 werd de rekening van de
overleden griffier Hendrik Tulleken, die op 12 oktober 1696 tot thesaurier was aan
gesteld, nagezien en bleek 'den ontfanck boven en behalven d'uytgaven te bedragen
eene somme van een duysend nul honderd een en vijftig ponden, drij schellingen
en vier grooten Vlaams', ofwel 6.309 gulden. In het licht van de eerdere omzet en
winsten was dit een luttel bedrag.57 Jean Walleran Sandra deed zijn belangen in de
DLH in 1707 over aan zijn zakenpartner Pieter Buteux jr. In dat jaar behoorde Pie
ter Buteux jr. samen met Abraham Duvelaer fil. Justi, Coenraat Coenraats, Francois
Christiaansen, Pieter de la Rue sr., Hendrik Tulleken, Isaack Tulleken en Thomas
Boursse tot de directeuren van de DLH in Middelburg.58
Buteux en Sandra traden niet alleen op als procureur bij prijszaken die dubieuze of
volgens hen ten onrechte buitgenomen schepen betroffen. Procureurs traden ook op
namens de eigenaar wanneer een schip 'hernomen' was (van herneming was sprake
wanneer een geallieerd handelsschip door een vijandige kaper was buitgemaakt en
daarna werd heroverd (hernomen) door een geallieerde kaper). Afhankelijk van de
periode tussen neming en herneming van het schip door een Nederlandse kaper,
golden hiervoor verdeelsleutels volgens dewelke de kaper, de Admiraliteit en de eige
naar ieder een deel van de prijsopbrengst kregen. Ook gebeurde het in die gevallen
wel dat, om een lange procesgang te vermijden, de beide partijen (kaapvaartreder
en scheepseigenaar) tot een akkoord kwamen over een andere verdeelsleutel. Zo
woonde in Middelburg de Engelse scheepsagent Marcq Fletcher, die Engelse prijs
zaken behandelde, en de Spaanse consul Isaac Semachferro, die dit voor zijn land
deed. Deense zaken werden behartigd door agent en consul Jan Nicolaes Abo.59 In
het buitenland werden de plaatselijke agenten ingeschakeld door de Zeeuwse reders
en boekhouders. Zo werd in Plymouth voor victualiëring, administratie van prijzen
en communicatie gebruik gemaakt van de boekhouder van de scheepsagenten John
Neesh en Willem Rogiers. Jacob Huyge van het kaperschip Dolfijn schreef op 12
december 1705 voor de tweede equipage een post van 720 gulden van de wissel
bank af ten bate van John Neesh. In Londen werd op 22 februari 1706 nogmaals
een wissel van 585 gulden getrokken van de Amsterdammer Abraham Correa. San
dra liet later nogmaals bedragen op de rekening van Neesh en Rogiers te Plymouth