WALLERAN SANDRA
105
storten.60 In Cadiz maakte de firma Buteux en Sandra gebruik van de diensten van
Adriaen van de Vijver.61
Indien de prijs van het schip billijk was voor de eigenaar, kochten Buteux en Sandra
soms buitgemaakte schepen terug op de veiling van prijsgoederen. Zo kochten zij
de fluitschepen de Hoop (2.256 gulden) en St. Margriet (3.756 gulden) in januari
1690 terug ten behoeve van hun Franse eigenaren. In juni 1690 verwierven zij de
galjoot de Liefde voor 1.596 gulden en in augustus 1690 het Portugese fregat Prins
Willem voor 1.506 gulden.62 Het prijsrecht was tijdens de Negenjarige Oorlog een
stuk eenduidiger dan in later jaren. De Staten-Generaal bemoeiden zich nog amper
met de rechtspraak. Ook de aard van de oorlogvoering en het vrij gemakkelijk
aantoonbare gebruik van valse vlaggen (aan de hand van de vrachtbrief en de plaats
van kaping) resulteerden in relatief weinig controversiële zaken. Reclamanten tra
den tijdens de Negenjarige Oorlog dan ook vaak tevergeefs op. Het was het best,
een vergelijk met de kaapvaartreders te bereiken; deze lieden behoorden immers
doorgaans tot dezelfde klasse van kooplieden als waar zij, de kooplieden, zelf toe
behoorden. Reclamanten waren onder andere Marcq Fletcher, Isaac Semachferro,
Copijn en Terwe, Buteux en Sandra, Caspar Romburg, Pieter Daillij, Jan Janssen
de Jonge, Pieter van Rosmale en Aarnout van Wijkersloot. Buteux en Sandra waren
bijvoorbeeld procuratiehouder voor de lading van het schip St. Pieter uit Lübeck,
uit naam van de Hamburgse kooplieden Pierre Boujools en Jean Oeard. Het schip
was in december 1689 in de Golf van Biskaje gekaapt door de kapiteins Jan Tacq
en Geleijn Ockerman. De St. Pieter werd 'tot goede prijs' verklaard (dat wil zeggen:
door de Admiraliteitsraad tot officiële en legale scheepsbuit verklaard), omdat zij
onder valse vlag voer. In 1690 verloren Buteux en Sandra als procuratiehouders
voor de Franse reders Bernard Bougools (van het schip Sint Bernardus) en Jeremias
le Blanc (van de schepen St. Michiel, de Koning David en den Engel Gabriel) twee
prijszaken. De advocaat-fiscaal van de Admiraliteit Zeeland wees in beide geval
len de eis van de procureurs af en verklaarde zowel schepen als goederen tot goede
prijs. De raad vergoedde de kosten van de rechtszaak aan de winnaars.63 Omdat
zowel het koophuis Buteux en Sandra als het huis Copijn en Terwe zich tijdens de
Negenjarige Oorlog niet met kaapvaart bezighielden maar wel vaak als reclamant
optraden, was de verhouding met de grootste kaapvaartreder, de Sautijns, uiterst
stroef. Met andere eisers wisten de Sautijns dikwijls wel een akkoord te bereiken,
waarbij bijvoorbeeld 3/8 deel van de opbrengst de kaapvaart reders toekwam en 5/8
(namens de eigenaars) aan de procureurs.64 Bij de behandeling van de prijsschepen
Juffrouw Anna van Staden en de Roos in juli 1702 trad Sandra als reclamant op tegen
Jacob en Jean Sautijn, reders van de kaperschepen die deze onder neutrale vlag
varende schepen hadden opgebracht. In dit geschil dienden de Sautijns en Sandra
in opdracht van de Admiraliteitsraad tot een vergelijk te komen over lossing van de
vracht. Dat gebeurde uiteindelijk op 23 september, toen de prijsgoederen dreigden
te bederven. Sandra mocht in december van dat jaar een deel van de opbrengst van
de gebroeders Sautijn ontvangen.65 Ook in het geval van de Wijndruif trok Sandra
aan het langste eind. De prijs werd voor 3.954 gulden vrijgegeven, een schijntje
voor de lading zout en wijn die onder neutrale vlag naar Hamburg werd vervoerd.
De Sautijns opereerden wel vaker langs en over de grenzen van de wet, in de weten
schap dat de Zeeuwse Admiraliteitsfunctionarissen bij gebrek aan bewijsstukken
genegen waren de eigen commissievaart in het gelijk te stellen. In zes van de tien