ZEEUWSE RANCHER
19
pijpentassen en kledingstukken van de Zwartvoet. Hij kocht deze voorwerpen van
hen. Zoals uit het bovenstaande duidelijk mag zijn, was dit geen gelijkwaardige
verhouding. De Zwartvoet Indianen waren arm en verkochten vaak noodgedwon
gen dierbare eigendommen. Het is daarom ook erg onwaarschijnlijk dat Sprenger,
zoals verschillende bronnen beweren, veel paarden met hen heeft verhandeld. Het
zal misschien wel eens gebeurd zijn, maar zeker niet op grote schaal. Overigens was
Sprengers favoriete paard Jimmy wel een door indianen gefokte pony. Verder stelde
Sprenger zich in het algemeen als een typische kolonist op, die er vanuit ging dat
de indianen tot een uitstervend ras behoorden. Hij had oog voor het feit dat de
indianen door de blanken werden verdrongen, maar zag dit tegelijkertijd als een
vaststaand gegeven.56
Helaas is niet bekend van wie en wanneer Sprenger precies objecten heeft gekocht
en wat hij voor de stukken heeft betaald. Hiervoor zijn slechts enkele algemene
aanwijzingen te vinden. Zo meldde Sprenger in zijn ingezonden brief in de Mid-
delburgsche Courant over de indianen, dat een fraai met kralen gedecoreerd, herten
leren mannenhemd moeilijk te krijgen was, omdat het vaak familiestukken waren
die alleen bij bijzondere gelegenheden voor de dag werden gehaald. Een dergelijk
hemd kon daarom wel dertig tot vijftig dollar kosten.57 In een bewaard gebleven
briefwisseling uit 1891 tussen Sprenger en Lindor Serrurier, de toenmalige direc
teur van het Museum Volkenkunde in Leiden, is hierover ook iets terug te vinden.
Sprenger gaf in deze correspondentie namelijk aan dat hij enkele jaren eerder een
medicijntas had kunnen kopen voor vijftig Amerikaanse dollarcent. Dat was even
veel als voor een beetje thee of suiker werd betaald. In 1891 waren de prijzen voor
zulke voorwerpen al flink gestegen, als gevolg van het toenemende, voornamelijk
Britse, toerisme in de regio. Een vergelijkbare tas kostte nu twee tot vier Ameri
kaanse dollar. Ook gaf Sprenger in zijn brieven aan dat hij, hoewel hij de Zwartvoet
taal enigszins verstond, in zijn ogen toch maar heel langzaam een verzameling had
kunnen opbouwen. Hij koesterde zijn verzameling, maar was niettemin van harte
bereid om ten behoeve van het museum in Leiden een representatieve Zwartvoet-
collectie samen te stellen. Hij bood aan hiervoor de hulp in te roepen van een goe
de bekende van hem, Magnus Begg. Deze blanke overheidsvertegenwoordiger of
Indian Agent op het Siksikareservaat zou vanwege zijn positie behulpzaam kunnen
zijn. Het museum bleek uiteindelijk slechts tweehonderd dollar ter beschikking te
hebben voor aankopen. Serrurier was van mening dat er voor dit bedrag te weinig
kon worden gekocht en zag af van de hulp die Sprenger had aangeboden.58
Toen Sprenger definitief terugkwam naar Nederland bood hij het Museum Vol
kenkunde zijn privéverzameling alsnog te koop aan. Aangezien hij het door het
museum geboden bedrag van vijfhonderd gulden te laag vond, hield hij de objecten
in Zeeland.59 In 1901 gaf hij tenminste een deel van zijn privécollectie in tijdelijke
bruikleen aan het Zeeuws Genootschap.60 Zodra hij zijn huis De Wigwam in Dom
burg met zijn echtgenote had betrokken, vroeg hij de stukken terug.6' Zijn weduwe
herinnerde zich vele jaren later in een brief aan haar nicht hoe ze alle objecten aan
de muur hadden hangen. Ook na hun verhuizing naar Oostkapelle in 1920 sier
den de objecten nog enige tijd hun huis. 'Vreselijke stofvangers', noemde ze hen.
In 1932 maakte Sprenger zijn testament op en legateerde hij zijn collectie aan het
Zeeuws Genootschap. Toen hij in 1940 de Tweede Wereldoorlog zag aankomen,
gaf hij de objecten wederom in bruikleen aan het Zeeuws Genootschap. Met zijn