44 ZEEUWSE FINANCIËN Zeeland als staat heeft tot 1798 bestaan en is de belangrijkste hoedanigheid geweest waarin Zeeland in de loop van zijn bestaan op staatkundig en politiek terrein is opgetreden, een soevereine staat die niet aan een externe wereldlijke macht was onderworpen. Dit hoge niveau heeft Zeeland in de zestiende eeuw in korte tijd bereikt na een periode waarin het ernaar uitzag dat Zeeland op weg was een onzelf standig klein deel te worden van een centraal geregeerde Nederlandse staat, die zelf weer een deel was van een rijk waar de zon niet in onderging. In de loop van de middeleeuwen was de positie van het graafschap Zeeland als min of meer zelfstandige staatkundige eenheid met eigen instellingen en recht steeds meer onder druk komen te staan. De oorzaak waren de graven, die niet alleen vorst van Zeeland waren, maar ook van een groeiend aantal andere Nederlandse gebieden. De Zeeuwse graven, die in andere Nederlandse gebieden hertog, graaf of heer waren, behandelden hun nominaal zelfstandige Nederlandse gebieden in toenemende mate als één complex. Daar bleef het niet bij. In de zestiende eeuw was in de persoon van Karei V de graaf van Zeeland bovendien keizer van Duitsland en vorst van een wereldrijk met Spanje als centrum. Zijn zoon Philips II, die zijn vader in de Nederlanden in 1555 opvolgde, was weliswaar niet keizer van Duitsland, maar wel vorst van dat wereldrijk. Voor de regering van zijn Nederlandse gewesten had Philips in Brussel een landvoogd, die terzijde werd gestaan door enkele Raden in Brussel en Mechelen, terwijl hij in de afzonderlijke gewesten als hoogste gezags drager een stadhouder (letterlijk: plaatsvervanger) of gouverneur had. In Zeeland had Philips een bescheiden Zeeuws regeringsapparaat, dat bestond uit de gouverneur van Zeeland, een rentmeester van Bewesterschelde en een rentmees ter van Beoosterschelde.3 Voor een deel van het eiland Tholen had de graaf een afzonderlijke rentmeester. Verder viel Zeeland binnen het ambtsgebied van twee in Den Haag zetelende Hollands-Zeeuwse overheidsinstellingen: het Hof van Hol land, Zeeland en West-Friesland en de Rekenkamer. Tot 1567 hadden Holland en Zeeland een gemeenschappelijke grafelijke stadhouder, die voor Zeeland in 1567 werd vervangen door een alleen voor Zeeland competente grafelijke gouverneur. In Zeeland waren er verder de Staten van Zeeland, de vertegenwoordiging van het Land Zeeland tegenover de graaf en de buitenwereld. De Staten bestonden in 1572 uit drie leden: de bisschop van Middelburg, de edelen en de vijf grafelijke steden Middelburg, Zierikzee, Reimerswaal, Goes en Tholen. De belangrijkste edele werd Eerste Edele genoemd. In 1572 werd Philips als markies van Veere als Eerste Edele beschouwd.4 De Staten hadden een bescheiden bestuurlijk apparaat. Het eerste en het tweede lid, bisschop en edelen, hadden samen een pensionaris, die op den duur ook als pensionaris van de Staten fungeerde. Uit de Staten was een college voor dagelijks bestuur gevormd, dat bestond uit de bisschop, de Eerste Edele en de stad Middelburg. De Staten waren geen regeringslichaam, maar hadden wel invloed op de regering, vooral omdat de graaf voor belastingheffing en leningen hun mede werking nodig had. Met toestemming van de graaf hieven de Staten zelf bepaalde belastingen en oefenden zij als zodanig overheidsgezag uit.5 Het politieke doel van Philips in de Nederlanden was een centrale regering en een algemene wetgeving voor alle gewesten. De belangrijkste besluiten, onder meer op godsdienstig terrein, nam Philips echter zeifin Spanje. Voor de uitvoering van zijn Nederlandse politiek gebruikte hij in toenemende mate Spanjaarden, zoals de land voogd AIva, en als machtsmiddel Spaanse troepen. In Vlissingen werd een citadel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 46