ZEEUWSE FINANCIËN 49 ook diens functie.19 De Middelburgse Abdij, die reeds vóór 1572 als het bestuur lijke centrum van Zeeland fungeerde, werd de vaste vergaderplaats van de Staten en daar werd de administratie van de Staten gehuisvest.20 In 1579 werden meubilair en kantoorbehoeften voor de burelen aangeschaft, onder meer 1.200 legpennin gen.21 Het Zeeuws staatkundig bestel van de Republiek, met de Staten als centraal gewestelijk regeringslichaam en hun Gecommitteerde Raden als dagelijks bestuur, was omstreeks 1580 in beginsel aanwezig. De Staten doorliepen in enkele jaren het traject van een niet tot het regeringsapparaat behorende invloedrijke instelling naar het centrale regeringslichaam. De Regeringsraad van 1574 werd in enkele stadia getransformeerd tot een commissie uit de Staten. Munt en Hof van Justitie Zeeland streefde ernaar een volledig Zeeuws overheidsapparaat in te richten. In 1579 besloten de Staten een Zeeuwse Munt op te richten. Holland verzette zich hevig tegen de komst van een Zeeuwse Munt, die aan de Munt van Dordrecht afbreuk zou doen.22 Ook Oranje voelde niet voor het Zeeuwse plan. Maar in 1580 kwam de Zeeuwse Munt er. Omstreeks dezelfde tijd heeft Zeeland tevergeefs geprobeerd een eigen Hof van Justitie op te richten en zich daarmee aan het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland te onttrekken.23 Staten als wetgever Het belangrijkste deel van het proces waarin de Staten het centrale regeringsli chaam van Zeeland werden, was het verkrijgen van de algemene erkenning als hoogste gezagsorgaan, in het bijzonder als wetgever. Daarbij was vooral de houding van de bevolking en in het algemeen van ieder tot wie een wet zich richt, belang rijk. Bij bevolking moet men niet alleen denken aan gewone burgers en andere personen, maar ook aan stedelijke regeringen, dorpsbesturen en waterschapsin stanties. De bevolking moest bereid zijn het gezag van de Staten te accepteren. Aanvankelijk werden voor Zeeland bestemde wetten niet op naam van de Zeeuw se Staten gesteld, al hadden de Staten een beslissende invloed op de wetgeving. Vaak wordt dan de instemming van de Staten met de wetten in een clausule in het begin van de wet vermeld. De Regeringsordonnantie van 1574 staat op naam van Oranje en in de periode 1574-1577 werden Zeeuwse wetten uitgevaardigd op naam van Gouverneur(s) en Raden, waarmee de Regeringsraden zijn bedoeld, met uitzondering van een ordonnantie op naam van de Staten kort na de coup van 1575.24 Belangrijke Hollands-Zeeuwse wetgeving staat op naam van Philips. Hoever dit zich verschuilen achter de autoriteit van een ander ging, blijkt bij de Hollands-Zeeuwse imposten van 1576. Wetgever van het impostencomplex waren de Generale Staten van Holland en Zeeland. Niet alleen werd het plakkaat op de imposten op naam van Philips II gesteld, maar op de titelpagina van de voor alge mene bekendmaking bestemde gedrukte tekst staat centraal het wapen van Philips met de keten van het Gulden Vlies en wordt het plakkaat in grote letters genoemd 'Placcaet des Conincx'.25 Van 1578 af verschenen er wetten op naam van de Staten van Zeeland.26 Daaruit blijkt dat de bevolking de Staten als wetgever erkende. Ook werden van 1578 af allerlei functionarissen door de Staten aangesteld.27 Zulke functionarissen werden als overheid aanvaard.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 51