54
ZEEUWSE FINANCIËN
gegeven. In zoverre was er sprake van een uitgaafadministratie die een tekort kon
opleveren.
Financiële administraties kunnen ook worden verdeeld in enkelvoudige en
samengestelde administraties. De samengestelde administraties bestaan uit een
hoofdadministratie en een of meer subadministraties. Organisatorisch zijn subad
ministraties onderdelen van de hoofdadministratie, waarin het resultaat van elke
subadministratie als ontvangst of uitgaaf wordt opgenomen. De oorlogsadminis
tratie van Manmaker, een uitgaafadministratie, had onder meer als subadministra
ties ontvangstadministraties van ontvangers van imposten en van de opbrengst van
oorlogsbuit.
De in maart 1574 opgerichte Zeeuwse Regeringsraad werd belast met het financieel
beleid en het afhoren van rekeningen.50 Hetzelfde geldt voor het in 1576 ingestelde
College van Gouverneur en Landraad.51 Het financieel beleid ging in 1578 over
naar het college van Gecommitteerde Raden.52 Toen werd ook bepaald dat reke
ningen zouden worden afgehoord door een college van auditeurs, één uit elke stad.
Later werd het afhoren van rekeningen de taak van de Rekenkamer, die Zeeland in
1594 kreeg.53 De Rekenkamer in Holland had toen allang geen bemoeienis meer
met Zeeland.54
In de middeleeuwen waren de openbare financiën in Zeeland aanvankelijk een
aangelegenheid van de graaf. Er kwamen twee grafelijke administraties, één voor de
domeinen en één voor de beden. Tot de domeinadministratie behoorde de Zeeuw
se Tol, in het midden van de zestiende eeuw een van de belangrijkste grafelijke
domeingoederen in de Nederlanden.55 In de zestiende eeuw waren in Zeeland ook
bovengewestelijke landsheerlijke administraties voor bepaalde landsheerlijke heffin
gen op goederenverkeer werkzaam, die in dit artikel buiten beschouwing blijven.
In de vijftiende eeuw was in Zeeland een bedetype verschenen waarbij de graaf op
zijn tot de Staten gerichte bede om geld niet de bevoegdheid kreeg om een belasting
te heffen, maar aan de graaf een bepaald bedrag werd toegezegd.56 De graaf gaf de
Staten dan de bevoegdheid om dat bedrag door belastingheffing of op andere wijze
bijeen te brengen. Werd dat bedrag uit belastingheffing opgebracht, dan gebeur
de het dat de belastingheffing meer opbracht dan het bedrag voor de graaf. Het
excedent kwam dan ter beschikking van de abt van Middelburg en de heer van
Veere, met de bedoeling dat zij het geld voor doeleinden van Zeeuws belang zouden
besteden. Op den duur ging men de belastingtarieven zo vaststellen, dat er bewust
een overschot werd gekweekt. Met dat geld werden onder meer administratieve
onkosten van de Staten betaald. Het derde lid van de Staten, de steden, waren niet
bij deze aangelegenheid betrokken en hadden er grote bezwaren tegen. De ondoor
zichtige praktijk was meer een financieringsmiddel binnen de Staten dan van de
Staten en verdween met het begin van de Opstand.
In de zestiende eeuw vóór 1572 brachten de Zeeuwse Staten vrij vaak een aan de
graaf toegezegd bedrag geheel of gedeeltelijk bijeen door verkoop van renten, dat
wil zeggen door schulden aan te gaan. Zij voerden een bepaalde financiële politiek.
Op die manier ontstond een schuldendienst van de Staten. De voornaamste taak
van die schuldendienst was het gedurende de looptijd van de renten, die heel lang
kon zijn, op vaste tijdstippen uitkeren van rentetermijnen en de daarmee verbonden
zorg dat het benodigde geld aanwezig was. Met toestemming van de graaf gingen
de Staten belastingen heffen ten behoeve van hun schuldendienst. Dit waren Sta-