ZEEUWSE FINANCIËN 55 tenbelastingen. Aanvankelijk stelden de Staten eigen functionarissen voor de hef fing aan, maar spoedig vertrouwden zij de uitvoering van hun financiële besognes grotendeels toe aan de grafelijke rentmeesters van Bewester- en Beoosterschelde, die daarbij handelden als functionarissen van de Staten. De rentmeesters legden hun rekeningen van de belastingheffing aan de Staten af en werden door de Staten voor hun werk beloond. Zodoende was er vóór 1572 sprake van een enigszins hybride financiële administratie van de Staten. Deze vóór 1572 ontstane schuldendienst is het begin geweest van de dienst van de Statenfinanciën tijdens de Republiek. Kort vóór 1572 hadden de Staten bovendien in Antwerpen 25.000 gulden geleend om met het geld een deel van de geldsom te betalen waarmee de Staten voor twee jaar de heffing van Alvas 10c en 20e penning afkochten. De financiële positie van de Staten kwam door die lening flink onder druk te staan. De door de Staten verkochte renten behoefden niet afgelost te worden. Wel moesten jaarlijks de renten worden betaald. In 1568 was dat ruim 6.100 gulden.57 De renten waren verkocht tegen de penning 14, 15 en 16, dat wil zeggen 7 Vio%, 6 en 6 14%, en vertegenwoordig den een niet opvorderbare schuld van ruwweg ruim 90.000 gulden. Daar kwam nu bij 25.000 gulden met een jaarlijkse rentelast van 11% en de noodzaak van aflos sing van de hoofdsom om zich van de hoge rentelast te bevrijden. De in de periode 1572-1576 een enkele keer in Brabant vergaderende Staten van het deel van Zee land dat de landsheer trouw was gebleven, zagen kans om de Antwerpse koopman een deel van zijn vordering te betalen, maar in het najaar van 1577 bedroeg het verschuldigde bedrag aan rente en aflossing nog 34.175 gulden.58 In 1572 kwamen in het opstandige deel van Zeeland de financiële administraties van de landsheer en van de Staten tot stilstand, met uitzondering van Philips' domein administratie van Veere. Gewestelijke financiële administraties waren er niet meer. Tussen 1572 en 1580 ging de weg naar de Zeeuwse openbare financiën door drie fasen die tot op zekere hoogte de zojuist geschetste gang naar een Zeeuws staatsbe stel weerspiegelen. In de eerste fase, van 1572 tot half 1573, vertoonde elk van de drie autonome stedelijke kernen eigen vormen van financieel beheer. In de tweede fase, die half 1573 begon, werden vooral door initiatief van Oranje bovenplaatse lijke financiële administraties ingericht. In 1577 begon de derde fase, waarin de Zeeuwse Staten een alle sectoren van de gewestelijke financiën omvattend stelsel van openbare financiën inrichtten. Zij brachten de in de tweede fase ingerichte boven plaatselijke administraties onder hun gezag en richtten nieuwe administraties in. In de eerste fase van de autonome stedelijke kernen moest elke kern de eigen ver dediging, in het bijzonder de stedelijke vloot, bekostigen. In de steden werden bij zondere administraties voor het beheer van nieuwe geldbronnen zoals oorlogsbuit en geconfisqueerde goederen ingericht. Veere ging een kleine maand na Vlissingen, in mei 1572, naar de Opstand over. Onmiddellijk na de overgang zette een koop man, Henrik Somer, die overigens vóór de komst van Alva jarenlang lid van de stedelijke regering was geweest, een financiële administratie op. Zijn administratie, die hij blijkbaar op eigen initiatief begon, werd spoedig de algemene administratie van de Veerse oorlogsfinanciën en was zo sterk met zijn persoon verbonden dat zij eindigde, toen Somer in de zomer van 1573 overleed.59 Somer stelde bovendien Pieter Reigersberg aan voor een afzonderlijk financieel beheer, dat eveneens met Somers overlijden eindigde. Somer en Reigersberg waren van het begin af ijverige voorstanders van de Opstand.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 57