ZEEUWSE FINANCIËN
57
ring. In mei 1573 kwamen er op Walcheren twee administraties van de Gemene
Zaak voor geconfisqueerde goederen, één voor een ressort Vlissingen en één voor
een ressort Veere.71 De Veerse administratie onder Walraven van den Braemsloot
was vermoedelijk de voortzetting van de in 1572 door hem begonnen Veerse admi
nistratie. Na de overgang van Middelburg in februari 1574 vond op Walcheren
een reorganisatie van de bovenplaatselijke administraties plaats, met als resultaat
administraties voor de ressorten Middelburg, Vlissingen en Veere.72 De adminis
traties vormden het begin van de dienst van de geconfisqueerde goederen tijdens
de Republiek.
Licentheffing
Een belangrijke bron van inkomsten was in de begintijd van de Opstand de licent
heffing: betaling voor vergunningen voor scheepvaartverkeer en uitvoer van goe
deren. Ook de licentheffing werd bovenplaatselijk georganiseerd. Midden 1573
werd een Zeeuwse administratie voor de licentheffing ingericht. Daarvóór vond
er al licentheffing in Zeeland plaats. In de Veerse oorlogsadministratie van Hen-
rick Somer zijn licentontvangsten verantwoord.73 In de rekening van Walraven van
den Braemsloot als ontvanger van geconfisqueerde goederen in Veere over de jaren
1572-1574 vormen licenten met bijna 5.000 gulden de voornaamste bron van ont
vangsten.74 Ook in Vlissingen werd begin 1573 licentrecht geheven.75 Deze Veerse
en Vlissingse heffingen zullen stedelijk zijn geweest. 'Convoygelt', dat meestal in
één adem met licentheffing wordt genoemd, werd in Zeeland pas in 1576 inge
voerd als een van de Hollands-Zeeuwse generale imposten.
Omstreeks juni 1573 waren er twee typen licentheffing: een type gebaseerd op
oorlogsrecht, en een type als onderdeel van uitvoerpolitiek. Het licentrecht uit
oorlogsrecht was een onderdeel van de oorlogvoering en ressorteerde onder de
oorlogsleider Oranje. Er was dan ook geen formele wetgeving op deze licenthef
fing en daarom kon in bijzondere gevallen van de algemene gedragsregels worden
afgeweken. De opstandelingen gingen ervan uit dat zij het recht hadden om alle
schepen - vijandelijke en neutrale - die naar of uit vijandelijke havens voeren, te
nemen en de lading verbeurd te verklaren. De Zeeuwse vloten onderhielden een in
het algemeen effectieve blokkade van de Scheldemonding en de Vlaamse kust. Dit
was ook voor neutralen als Engelsen, Fransen en inwoners van het Oostzeegebied
een bezwarende maatregel. Vooral de voor Engeland essentiële wolexport naar Ant
werpen werd er zwaar door getroffen.
In juni 1573 regelde Oranje de scheepvaart naar en van vijandelijke havens.76
Ook dit was geen wetgeving, maar een bekendmaking van de militaire leiding.
Onder bepaalde voorwaarden werd die vaart toegestaan, als men van de opstan
dige autoriteiten een paspoort had verkregen, waarvoor een 'droit de passage', een
doorvaartrecht, betaald moest worden. Het licentrecht uit oorlogsrecht werd dus
niet als een heffing op goederenverkeer, maar als een heffing op scheepvaartverkeer
voorgesteld. Oranje stelde tegelijk een Zeeuwse administratie van het licentrecht in
met een aantal kantoren in Zeeland. Dit was in territoriaal opzicht een gewestelijke
administratie.
Het tweede licenttype had zijn oorsprong in de uitvoerpolitiek in Holland en werd
in formele wetgeving geregeld. In december 1572 werd in Holland de uitvoer van
goederen aan banden gelegd en werd het mogelijk om vergunningen tot uitvoer