58 ZEEUWSE FINANCIËN te krijgen.' Dat voor een vergunning een recht betaald moest worden, is niet ver meld, maar ligt voor de hand. In mei 1573 verscheen in Holland een plakkaat met kort gezegd een algemeen uitvoerverbod voor alle goederen.78 Dit verbod gold niet alleen uitvoer naar vijandelijk gebied, maar ook uitvoer naar neutrale landen. Tegen betaling van een recht kon ontheffing van het verbod worden verleend. In Zeeland was er in mei 1573 nog geen gewestelijke regering die soortgelijke maatregelen kon nemen, maar het Hollandse plakkaat is ook daar toegepast.79 De voor het licentrecht uit oorlogsrecht opgezette Zeeuwse administratie is vermoedelijk heel snel ook het licentrecht uit uitvoerpolitiek gaan administreren. Licentheffing door stedelijke instanties zal daarna niet meer zijn voorgekomen. In een Hollands-Zeeuwse ordonnantie van mei 1574 werden beide typen licent recht geregeld als één complex.80 De ordonnantie was gezamenlijke wetgeving van Oranje en de Generale Staten van Holland en Zeeland, zodat de exclusieve rege lingsbevoegdheid van Oranje voor het licentrecht uit oorlogsrecht was verdwenen en de Staten ook op dit gebied zeggenschap hadden verworven. Tresorier van oorlog van Gemene Zaak voor Zeeland In het najaar van 1573 kwam er opnieuw een bovenplaatselijke administratie bij, toen Oranje Adriaan Manmaker aanstelde als tresorier van oorlog van de Gemene Zaak voor Zeeland.81 Zoals reeds uiteengezet, had de begin juli 1573 geëindigde administratie van Jacques Taffin als tresorier van Zeeland een incidenteel karakter. Manmaker was een vroegere Antwerpse koopman en reeds vóór 1572 medewerker van Oranje. Hij werd niet een gewestelijke functionaris van Zeeland, maar een functionaris van de Gemene Zaak als instelling. Manmakers administratie was een uitgaafadministratie, in de eerste plaats voor oorlogsfinanciering. Onder Manma kers administratie ressorteerden een aantal subadministraties, die een batig saldo in Manmakers kas moesten storten of in opdracht van Manmaker betalingen moesten verrichten. Op die manier kwam de opbrengst van het licentrecht bij Manmaker terecht, evenals de Zeeuwse opbrengst van de latere Hollands-Zeeuwse generale imposten en de opbrengsten van oorlogsbuit, zoals de meer dan 400.000 gulden die de bij de overgang van Middelburg buitgemaakte handelsgoederen opleverden.82 Tresorier van Gemene Zaak voor Beoosterschelde Manmakers administratie was een tijdlang feitelijk beperkt tot Walcheren. In april 1574 stelde de Zeeuwse Regeringsraad een vergelijkbare administratie voor Schou wen en Duiveland in onder de in 1572 aangestelde rentmeester van Beoosterschel de Tristram Jhane.83 Aanleiding zal de invoering van de Hollands-Zeeuwse generale imposten van 1574 zijn geweest. In de administratie kwamen niet alleen die impos ten terecht, maar ook licentrecht en de opbrengst van een aantal administraties van landsheerlijke domeinen en geconfisqueerde goederen.84 Jhanes administratie zal zijn opgezet om te bereiken, dat alles wat in Beoosterschelde ten behoeve van de oorlogvoering binnenkwam, ook werkelijk voor de oorlogvoering werd besteed en niet wegvloeide naar bijvoorbeeld stedelijke bestemmingen. Jhanes administratie had ook een praktische reden. Transport van in Beoosterschelde binnengekomen geld naar Manmakers administratie op Walcheren was riskant. De verbinding tus sen Walcheren en Beoosterschelde ging over een brede watervlakte met stormen en ijsgang. Men gaf geld zoveel mogelijk uit in de streek waar het binnengekomen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 60