60 ZEEUWSE FINANCIËN Aanvankelijk heeft men erover gedacht de financiële administraties in drie diensten onder te brengen door instelling van drie generale rentmeesterschappen: a. van de Gemene Zaak voor geheel Zeeland (de administratie van Manmaker) voor de gemene middelen, convoyen en geestelijke goederen en dergelijke con fiscaties; b. van de domeinen, inclusief de Zeeuwse Tol, met als vanouds twee kantoren, dat van Bewesterschelde en dat van Beoosterschelde, waarbij het kantoor van Beoos- terschelde zou ressorteren onder het kantoor van Bewesterschelde; c. van alle middelen van de Staten. Het rentmeesterschap van de Gemene Zaak zou in deze opzet niet een dienst van een Gemene Zaak als instelling zijn, maar een bundeling van alle inkomensbron nen die hun oorsprong in de Gemene Zaak als oorlogsdoel hadden. De Staten van Zeeland lieten de uitwerking over aan de Gecommitteerde Raden op voorwaarde dat het resultaat zoveel mogelijk bij de bestaande situatie zou aansluiten.87 Het zijn vier diensten geworden, omdat de geconfisqueerde goederen niet in de algemene dienst van Manmaker werden ondergebracht, maar in een afzonderlijke dienst met vier rentmeesterschappen.88 Dit zal zijn gedaan, omdat aan een deel van de opbrengst van geconfisqueerde goederen een speciale bestemming werd gegeven. Onderscheid werd gemaakt tussen de opbrengst van geestelijke goederen, die het overgrote deel van de geconfisqueerde goederen vormden, en de opbrengst van wereldlijke goederen. De opbrengst van geestelijke goederen kreeg een kerkelijke of sociale bestemming, onder meer als salarissen van predikanten en schoolmeesters. In 1586 werd aan de dienst van de tresorier-generaal het beheer van convoyen, licenten en buit onttrokken en naar generaliteitsniveau overgebracht.89 Het beheer van convoyen, licenten en buit bleef overigens wel in handen van de Zeeuwse tre sorier-generaal (ontvanger-generaal), die bij dat beheer optrad als generaliteitsfunc- tionaris. In de praktijk betekende het dat hij voortaan de materie van zijn vroegere rekeningen verdeelde over gewestelijke rekeningen 'te lande' en generaliteitsreke- c 5 qn ningen te water Dienst van de Statenfinanciën Toen in 1577 een Statencollege van geheel Zeeland ging optreden, werd het onmiddellijk met financiële problemen geconfronteerd. De schulden van vóór 1572 waren niet verdwenen. Nu door de Pacificatie de relaties tussen Zeeland en andere gewesten als Vlaanderen en Brabant hersteld waren, kwamen schuldeisers om hun geld. Op door de Staten vóór de Opstand verkochte renten waren sinds 1572 geen termijnen uitbetaald en nu moesten niet alleen de lopende, maar ook de achterstallige termijnen betaald worden. De in 1570 aangegane lening moest aan de Antwerpse crediteur worden afbetaald. De Staten voerden in 1578 een complex belastingen op onroerende zaken en renten in om die schulden te betalen. De Staten besloten tot invoering van de belastin gen, maar gingen ervan uit dat zij voor heffing een machtiging nodig hadden. De belastingen werden volgens dezelfde procedure ingevoerd als de Statenbelastingen van vóór 1572. De Staten vroegen Oranje 'octroy' (machtiging) voor heffing en invorderingsbevoegdheid voor de belastinginners, zoals zij vóór 1572 octroy van de landsheer kregen.91 Oranje zal bij het verlenen van het octroy zijn opgetreden als vertegenwoordiger van Philips krachtens zijn in de Pacificatie bevestigde stadhou-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 62