62 ZEEUWSE FINANCIËN in Brabant zetelende Raad van Finantiën ressorteerde. Zijn Zeeuwse rentmeesters waren hem trouw gebleven. Volgens de Staten zou het Land Zeeland een bestand deel verliezen, als de grafelijke domeinen door een niet-Zeeuwse instantie beheerd zou worden.97 De Staten wilden in elk geval de Zeeuwse Tol onder hun gezag brengen. De jaarlijkse opbrengst van de tol kon vóór de Opstand tot meer dan 50.000 gulden oplopen.98 De landsheren hadden de tol op ruime schaal gebruikt als onderpand bij rentenverkoop en jaarlijks moest een groot aantal renten uit de tolopbrengst betaald worden. De domeinadministratie van Bewesterschelde, waar de tol onder viel, was een ontvangstadministratie waar een zware schuldenlast op was gelegd. De hoofdvestiging van de tol was indertijd van Zuid-Beveland naar Antwerpen, dus buiten Zeeland, overgebracht, maar de administratie van de tol was bij de rentmeester van Bewesterschelde gebleven. In februari 1578 legde Van Dorp, de rechterhand van Oranje in vele zaken, de Sta ten een conceptakte over restitutie van het domeinbeheer aan de Raad van Finan tiën voor, die volgens hem conform Oranjes wil was opgesteld.99 Oranje schijnt van mening te zijn geweest dat volgens de Pacificatie van Gent het domeinbeheer aan de Raad van Finantiën moest worden overgelaten. Wellicht wilde hij op die manier de positie van de centrale Brusselse regering onder de Staten-Generaal versterken. De Staten hebben vermoedelijk met de Raad van Finantiën over de domeinkwestie overleg gepleegd. In april 1578 trokken zij het beheer van Philips' Zeeuwse domei nen aan zich.100 Vervolgens stemden Matthias van Oostenrijk, gouverneur-generaal van de Nederlandse gewesten, en de Raad van Finantiën daarmee in.101 Er deden praatjes de ronde dat de Staten wel de domeingoederen wilden hebben, maar niet de daarop drukkende schulden wilden betalen.102 Om die geruchten de kop in te drukken, besloten de Staten enkele functionarissen naar Antwerpen te sturen bij wie schuldeisers hun vorderingen konden aanmelden. De Staten handhaafden de inrichting van de domeindienst van vóór 1572 met rentmeesters voor Bewester- en Beoosterschelde en voor het kwartier van Tholen en Schakerloo, maar de dienst stond voortaan onder het gezag van de Staten.103 De domeingoederen werden echter formeel niet domeinen van het Land Zeeland, maar bleven domeinen van de graaf, zelfs nadat de graaf in 1581 was verdwenen. Er was nog een domeinkwestie. De Philips trouw gebleven rentmeester van Bewes terschelde, Philibert van Serooskerke, had in de jaren 1572-1577 zijn functie op Zuid-Beveland uitgeoefend en wilde na de Pacificatie van Gent met een beroep op de Pacificatie weer als rentmeester over geheel Bewesterschelde worden erkend.104 Instanties binnen en buiten Zeeland raakten erbij betrokken. De kwestie krijgt hier aandacht, omdat op de achtergrond een mentaliteitsverschil binnen de Staten een rol speelde en de gecompliceerde gezagsverhoudingen van 1578 en 1579 erdoor worden geïllustreerd. Oranje erkende Serooskerke eind 1577 uitdrukkelijk als rentmeester-generaal van Bewesterschelde, toen hij hem uit naam van Philips opdroeg om naar Goes te gaan voor de periodieke vernieuwing van de stedelijke regering.105 De Zeeuwse Staten negeerden Serooskerkes aanspraak op erkenning en benoemden in april 1578 Jac ques Wynrich tot rentmeester-generaal van de domeinen van geheel Bewesterschel de (Walcheren en Zuid-Beveland).106 Serooskerke begreep dat hij geen kans had op erkenning als rentmeester van geheel Bewesterschelde, en verlangde voortaan alleen handhaving als rentmeester van Zuid-Beveland, waar hij immers zijn rentmeester-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 64