64 ZEEUWSE FINANCIËN in 1572 naar de Opstand overgegaan, maar zonder veel enthousiasme. De stad was in 1576 weer in handen van Philips gekomen, waarbij voorstanders van de Opstand en reformatorisch gezinden de stad hadden verlaten. Toen de vijand in november 1576 vrijwillig uit de stad was getrokken, sloot Zierikzee zich niet als vanzelfsprekend weer bij de Opstand aan. De stad wilde neutraal blijven en moest onder dreiging met militair geweld aan de zijde van de Opstand teruggebracht worden.115 Zierikzee bleef maandenlang buiten de Zeeuwse regeringsinstanties in Middelburg. In 1578 zal het overgrote deel van de bevolking rooms-katholiek zijn geweest. Ook op persoonlijk vlak speelde de godsdienst een rol. Serooskerke zal, naar mag worden aangenomen, rooms-katholiek zijn geweest. Wynrich was protes tant en dit zal bij de uitoefening van de mede tot zijn rentmeesterschap behorende justitiële taken op het roomse Zuid-Beveland merkbaar zijn geweest. Serooskerke probeerde zoveel mogelijk steun voor zijn streven te krijgen en maakte daarbij gebruik van zijn Zeeuwse relaties van vóór 1572. De adellijke groepering waar vóór 1572 de hoge functionarissen van de landsheer uit werden gerekruteerd, kwam nog steeds voor de belangen van haar leden op, ongeacht of zij in de jaren 1572-1576 aan de zijde van de Opstand of van Philips hadden gestaan, maar stuitte nu op de macht van de steden. Serooskerke vroeg Anna van Bourgondië, telg uit een Veerse bastaardtak van de Bourgondiërs en weduwe van Oranjes gouverneur van Vlissingen Jacob Smit van Baarland, om een goed woordje voor hem te doen in Vlissingen, dat zich tegen inwilliging van Serooskerkes wens had uitgesproken.116 Hij vroeg haar in het bijzonder te spreken met Leunis Ingelsz., die in de beginjaren van het verzet in Vlissingen burgemeester was geweest.117 In het najaar van 1578 beklaagde Wynrich zich er bij Oranje over, dat Serooskerke en enige edelen en anderen zijn werk op Zuid-Beveland hinderden en dat Seroos kerke het platteland probeerde te brengen tot een verzoek aan Oranje om Seroos kerke als rentmeester van het eiland aan te stellen.118 Oranje zond het rekest naar de Staten van Zeeland casu quo hun Gecommitteerde Raden en vroeg hun advies voor zijn reactie erop en voegde daar de opdracht aan toe om ondertussen Wynrich zijn functie op Zuid-Beveland en elders onverkort te laten uitoefenen.119 Elk van de Zeeuwse steden diende begin 1579 in de Staten schriftelijk haar stand punt over het conflict in.120 De Gecommitteerde Raden besloten de standpunten aan Oranje voor te leggen met een uiteenzetting van het verloop van de kwestie waaruit zou blijken dat bij de benoeming van Wynrich niet in strijd met de Pacifi catie van Gent of de Satisfactie van Goes was gehandeld, maar corrigeerden vervol gens de tekst, waarvan de definitieve versie niet bekend is.121 Men besloot dat naast de Staten ook het college van Gecommitteerde Raden op Oranjes verzoek zou rea geren, wat erop wijst dat de twee colleges verschillend over de kwestie dachten.122 De standpunten van Gecommitteerde Raden en steden werden aan Oranje voor gelegd in de vorm van een, vermoedelijk op Oranjes secretarie opgestelde, samen vatting van de argumenten in het voordeel van Serooskerke en die in Wynrichs voordeel.123 Oranje bleef een beslissing ontwijken. Op 24 februari 1579 besliste hij dat beide partijen hun argumenten voorzien van bewijsstukken moesten indienen en intussen Wynrich als rentmeester-generaal van Bewesterschelde moest blijven functioneren. Op 7 juli 1579 overleed Serooskerke en daarmee was de aangelegen heid afgedaan. De aanstelling van Wynrich door de Staten was zonder onderbre king van kracht gebleven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 66