Hollands-Zeeuwse samenwerking op het terrein van gezag en financiën 66 ZEEUWSE FINANCIËN op het kantoor van zijn voorganger Bruinink van Wijngaarde, die eveneens Philips was trouw gebleven. De belangrijkste rentmeester van de Statenfinanciën, Andries Coene, was klerk op het kantoor van Bewesterschelde geweest. De rentmeester generaal voor de generale imposten in Beoosterschelde, Pieter van de Velde, was een vroegere klerk van het kantoor van Beoosterschelde. Taffin, die in 1572-1573 een oorlogsadministratie in Vlissingen voerde, was domeinrentmeester in de Zuidelijke Nederlanden geweest.129 Betrekkelijk veel financiële functionarissen in de Zeeuwse gewestelijke financiën behartigden als rentmeester of in andere hoedanigheid financiële belangen in Zee land van leden van aanzienlijke families of hadden dat gedaan. Pieter van de Velde trad onder meer op als gemachtigde van Philips Micault en de erfgenamen van Jan Micault en beheerde bezittingen van jonkvrouw Derande.130 Jacques de Gheendt administreerde vóór zijn aanstelling in 1582 als rentmeester-generaal van Bewes terschelde goederen van Arend van Dorp.131 Jacques Wynrich was ontvanger van diverse tiendeheren op Walcheren132 en omstreeks 1582 rentmeester van Anthonis van Bourgondië, heer van Wacken.133 Johan Adriaensz. Blancx, rentmeester van de Staten over Zuid-Beveland, was rentmeester van Antheunis de Gruutere.134 Generale Staten van Holland en Zeeland Van 1573 af was het Opstandsgebied verdeeld in drie kwartieren, elk met zijn Staten: Noorderkwartier of Noord-Holland met onder meer Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen, Zuiderkwartier of Zuid-Holland met onder meer Leiden, Delft, Gou da en Rotterdam, en Zeeland. Naast de Staten van Noord-Holland en die van Zuid-Holland bleven ook Staten van geheel Holland functioneren. De kwartieren waren door corridors van elkaar gescheiden. Tussen het Noorderkwartier en het Zuiderkwartier lag de corridor Haarlem-Amsterdam, die in vijandelijke handen was, terwijl het grensgebied tussen het Zuiderkwartier en Zeeland een gebied van eilanden en stromen was. Daardoor was het noodzakelijk dat elk kwartier een eigen regering had. Oranje verbleef gewoonlijk in het Zuiderkwartier en was daar als leider van de Opstand nauw bij de regering van dat kwartier betrokken. Het was voor Oranje van groot belang dat de kwartieren zoveel mogelijk als een eenheid optraden, vooral met het oog op de oorlogsfinanciering. Daarom convo ceerde Oranje begin 1574 na de verovering van Middelburg een bijeenkomst van de Staten van Holland en Zeeland.135 De bijeenkomst was niet een bijeenkomst van de Statencolleges van de drie kwar tieren, maar van de samenstellende entiteiten van die colleges. Dat waren de ridder schap van Holland, achttien Hollandse en vier Zeeuwse steden.136 Bovendien waren de Gelderse steden Zaltbommel en Buren vertegenwoordigd. Elke entiteit trad voor zichzelf op en stemde voor zichzelf. Dit nieuwe college, de Generale Staten van Holland en Zeeland, was als het ware de Staten-Generaal van het Opstandsge bied.137 Het was een Staten-Generaal naar een model waarbij de verdeling van het Opstandsgebied in drie kwartieren geen rol speelde. De bijeenkomst van 1574 had

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2010 | | pagina 68