ZEEUWSE FINANCIËN
67
een incidenteel karakter, maar van 1575 af waren de Generale Staten enkele jaren
een permanente instelling. Wel ontstond een tendens dat vergaderingen bijeen
komsten werden van de Staten van Zuid-Holland met een Zeeuwse en een Noord-
Hollandse deputatie. Reis- en verblijfskosten speelden hierbij een rol, want vooral
voor kleine steden was het aanhouden van afgevaardigden op de talrijke vergaderin
gen financieel bezwaarlijk. De Generale Staten waren een wetgevend lichaam: hun
besluiten en maatregelen waren rechtstreeks in Zeeland van kracht. Zoals Oranje
en de Staten van de drie kwartieren naast elkaar stonden, stonden ook Oranje
en de Generale Staten van Holland en Zeeland naast elkaar.138 Na 1577 verloren
de Generale Staten vrij snel hun betekenis. Een duurzame geïnstitutionaliseerde
samenwerking tussen de twee zeeprovincies zijn zij niet geworden.
Informeel bondgenootschap van 1574
Tijdens het eerste gedeelte van de bijeenkomst van 1574 sloten de Hollandse ridder
schap, de Hollandse en Zeeuwse steden en Zaltbommel en Buren een verbond.139
De afgevaardigden moesten echter over het verbond nog ruggespraak houden met
hun committenten in een korte onderbreking van de bijeenkomst. Wat er verder
over het verbond is beslist, is niet bekend. Een tekst van het verbond ontbreekt. Het
is de vraag of het verbond formeel voltooid is, maar men heeft later het bestaan van
een verbond wel aangenomen.
Regeling van oorlogsfinanciering 1574
Tijdens het tweede gedeelte van de bijeenkomst regelden de Generale Staten de
oorlogsfinanciering in een ordonnantie van 10 mei 1574. Volgens de considerans
van de ordonnantie hadden de ridderschap van Holland en de steden van Holland
en Zeeland besloten bepaalde heffingen in te voeren waardoor binnen het gebied
van de Opstand het geld voor de oorlogsfinanciering op een eenparige voet en op
de minst bezwaarlijke manier algemeen zonder enige vrijstelling opgebracht zou
worden.140 De heffingen zouden ten minste zes maanden lopen. Het waren impos
ten van de Hollands-Zeeuwse generaliteit, generale imposten. Zij moesten quotisa
tie vervangen. De ordonnantie staat op naam van Philips, die uiteraard part noch
deel aan de regeling had. Philips verklaart dat de heffingen zijn goedgekeurd door
Oranje, door het (in feite Zuid-Hollandse) college van Raden nevens Oranje en
door ridderschap en steden van Holland en Zeeland. De instemming van Oranje
met het impostencomplex betekende, dat hij als bondgenoot van de Staten en lei
der van de Opstand de imposten als garantie voor een goede oorlogsfinanciering
goedkeurde. Het impostencomplex bestond uit heffingen op dranken, inkomsten
uit onroerend goed, vee, landerijen, gemaal, zout, brandstoffen en waag. De Staten
zouden ontvangers aanstellen waar zij dit nodig vonden.
De generale imposten van mei 1574 hadden een voorgeschiedenis. Eraan vooraf
gingen Zuid-Hollandse regelingen die een aanloop tot de imposten vormden.
Daags na de val van Haarlem in juli 1573 bepaalden de Staten van Zuid-Holland,
dat de steden al hun inkomsten gemeenschappelijk zouden maken en dat de voor
naamste stedelijke accysen geharmoniseerd zouden worden, een eerste aanzet voor
algemene belastingen dus. In het najaar van 1573 was Zuid-Holland strijdtoneel
en daarom was de regeling vermoedelijk te hoog gegrepen en werd zij in okto
ber beperkt. Alleen de stedelijke heffingen op dranken werden nu in gemeenschap