66 FRANSE VLUCHTELINGEN Je zou verwachten dat bij immigranten die uitsluitend Frans spreken en samen een gemeenschap vormen de assimilatie veel trager zou verlopen. Ze waren toch lid van de Franse kerk en ze konden zich toch niet van hun Franstalige omgeving ver wijderen? De inwijkelingen waren in overgrote meerderheid boeren en behoorden tot de rijkere boerenstand. Toch verfranst de streek daardoor niet, noch wordt het Frans dominant, zelfs niet als in Cadzand en Groede gedurende een bepaalde periode meer Frans gesproken zou zijn dan Nederlands. Zijn de immigranten misschien zo snel geassimileerd, omdat zij trouwden met partners uit de streek? Nee, aanvankelijk huwde in Cadzand en Groede het groot ste deel van de immigranten onder elkaar, zoals de kinderen van notabelen onder ling trouwden. Maar ook die omstandigheid heeft de aanpassing niet vertraagd. Zouden de immigranten dan heel snel tweetalig geworden zijn of hebben veel boerenfamilies met hun landarbeiders hun dialectische variant van Nederlands meegebracht? Daar is inderdaad veel voor te zeggen. De Franse immigranten in Staats-Vlaanderen kwamen immers in hoofdzaak uit twee regio's. Het gebied rond Calais en de streek van Lille, Rijsel. In Calais was een concentratie van protestanten, met name rond de kerk van Guines. In het daarbij gelegen Marck leefden velen die afkomstig waren uit de Zuidelijke Nederlanden. Zou hun Nederlandse omgangstaal zijn verdwenen, toen ze min of meer gedwongen overgingen tot de Franstalige protestantse kerk? Dat ligt niet voor de hand. Rijsel ligt midden in een streek waar op betrekkelijk geringe afstand in de dorpen en op het platteland nog heel lang een dialectische variant van het Nederlands is gesproken. De West-Zeeuws-Vlaamse immigranten kwamen van het platteland. Ze hadden kennissen en verwanten in andere dorpen. Ze kenden de kerkelijke gemeenten in Vlaams- en Frans-Vlaanderen. Veel problemen met betrekking tot het taalgebruik van de immigranten in Staats- Vlaanderen en het verlies van hun Frans verdwijnen als we aannemen dat velen afkomstig waren uit een tweetalige situatie. Voor hen die uit zuidelijker gebieden kwamen, ligt die veronderstelling niet voor de hand. Zij vormden echter een kleine minderheid. Een van de mogelijkheden om over de tweetaligheid meer zekerheid te krijgen is het bestuderen van contracten, koop- en verkoopakten en testamenten. In die notarisstukken kunnen soms aanwijzingen staan dat de akte mondeling of schriftelijk vertaald is, bijvoorbeeld door getuigen, ten behoeve van een van de partijen die het Nederlands niet beheerste of niet goed beheerste. In een akte die op 27 juli 1673 notaris Jan Gillisen van Cruyningen passeert, is een van de com paranten Jean Hennekeyn. In deze verkoopakte staat uitdrukkelijk dat 'deselve getuygen die t'uyt de fransche inde nederlantsche translateerden of overseyden 't gene volgt'.45 Hier is over het taalgebruik geen twijfel mogelijk, evenmin in andere gevallen, als de notarisstukken in het Frans zijn. Zo maakt notaris Pieter Norbert Willebaert in Groede op 23 augustus 1713 een Franse akte op voor Jean d'Hullu.46 Wie als boer grond wilde kopen, moest naar de notaris, ook voor het opmaken van testamenten en andere stukken moest men naar zijn kantoor. Als de vluchtelingen in hoofdzaak en uitsluitend Frans spraken, moesten ze voor die formele stappen een tolk hebben. Wie verwacht dat de notarisakten van West-Zeeuws-Vlaanderen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2011 | | pagina 68