GOUDEN STUKKEN 79 Nu dragen de Zeeuwse vrouwen gewoonlijk een soort sluier van zeer fijn geweven stof die langs het achterhoofd en de slapen valt, maar niet voor het gezicht, want hij wordt bij het voorhoofd opge houden door een gouden plaatje, dat de meisjes aan de ene kant van het gezicht dragen en de gehuw de vrouwen aan de andere kant." Hoewel we niet kunnen uitsluiten dat vrouwen op het Zeeuwse platteland in hun dagelijkse dracht een eenvoudig, katoenen hoofddoekje droegen dat op een sluier tje leek, is hiervan uit de bronnen niets bekend.14 Voor zover we weten, droegen Zeeuwse vrouwen aan het begin van de negentiende eeuw een witte gesteven onder- en bovenmuts.1,1 De bovenmuts stond ruim om het gezicht, mogelijk dat ze daarom kon worden verward met een sluier. In zijn aantekeningen gaf Lodewijk te kennen een verordening te willen doen uit gaan 'dat alleen vrouwen die hun kinderen zelf voedden het recht zouden hebben een gouden band over de hele voorhoofdbreedte te dragen'.16 In het decreet koos hij uiteindelijk een andere formulering: In te gaan met den eersten van Hooimaand, zal het geen vrouw van het platteland van de dorpen in het departement Zeeland vrijstaan meer dan een oorijzer tot tooisel onder hare muts te dragen, de vrouwen kunnen er een ter linker zijde en de ongehuwde meisjes een ter rechter zijde dragen, edoch alleenlijk de vrouwen, die zelve hare kinderen zoogen, zal het vrij staan er twee te dragen. Wat Lodewijk in het decreet bedoelde, is niet duidelijk. Iedere vrouw had een oor ijzer nodig om de muts op zijn plaats te houden. Dit oorijzer ging rond het hele achterhoofd en kon dus niet alleen aan de linker- of rechterzijde worden gedragen. Dat een vrouw twee oorijzers zou dragen, is uiterst onwaarschijnlijk. De Bree denkt dat Lodewijk bedoelde dat vrouwen die hun kinderen niet zelf zoogden slechts één stuk (of stik) mochten dragen, maar hij geeft zelf al aan dit ook vreemd te vinden.17 De oplossing van dit raadsel moet volgens mij in een andere richting worden gezocht. In dezelfde tijd was namelijk ook een ander hoofdsieraad in zwang. Sommige vrouwen droegen behalve een oorijzer ook een gouden voor- hoofdsnaald. Het smalle gedeelte van deze naald werd tussen de onder- en boven muts bevestigd. Het versierde deel, waarop vaak een of meer zwaantjes waren gegraveerd, bedekte een deel van het voorhoofd. Ongetrouwde meisjes droegen de voorhoofdsnaald links, getrouwde vrouwen rechts. Zo was in een oogopslag zichtbaar of de vrouw nog beschikbaar was voor de huwelijksmarkt. Ook maakte de voorhoofdsnaald duidelijk hoe groot haar welstand was: hoe meer zwaantjes, hoe rijker haar familie. Het lijkt me zeer waarschijnlijk dat Lodewijk in zijn gedenkschriften refereert aan dit sieraad. Hij sprak in zijn eerdere aantekeningen immers ook al over een 'gouden band'. Mogelijk doelde Lodewijk in het decreet op de combinatie van een oorijzer en voorhoofdsnaald en wilde hij het dragen van deze combinatie uitsluitend toestaan aan vrouwen die zelf hun kinderen hadden gezoogd. Lodewijk zal met deze maatregel overigens niet de hele bevolking hebben bereikt. Een voorhoofdsnaald was een kostbaar sieraad, dat lang niet iedereen kon betalen.18

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2011 | | pagina 81