WEGGAAN OF BLIJVEN 103 de kolonie Suriname trokken veel Engelsen weg mét hun knechten en slaven. Er was daardoor abrupt een schreeuwend gebrek aan arbeidskrachten. In augustus 1668 bepleitte Abraham Crijnssen in een brief aan de Staten van Zeeland het wer ven van contractarbeiders: Ten is bij ons nijet gebruickelijck den anderen te vercoopen - als bij d'Engelschen geschiet - voor servants, maar wel voor eenigejaren ijmant aen te nemen. Zoude dit landtseer dienstich zijn. krijgen de cost en verdienen een weijnich loon daer bij, soo dat naderhandt comen te dienen voor meester knechts, en verder geraken Een soortgelijk verzoek deden 55 Joodse, Engelse en Zeeuwse planters in maart 1669 in hun petitie aan de gouverneur Philip Julius Lichtenbergh (1669-1671).17 Ze hadden dringend arbeiders nodig en verzochten de Staten van Zeeland 'om deese Colonie met blancken, het sij servants ofte diergelijck, te versien'. Zij deden zelfs de suggestie daarvoor zwervers en bedelaars te ronselen: Haer Edele Mogendheden souden met het suijveren van tuchthuijsen ende het relegeeren [van] bede- laers, vaegebonden, ende andere mindere criminelle persoonen hier natoe, om voor den tijdt van drij jaeren meer ofte min, op huer te dienen haer, Haer provintie van een groot getal aldaer onnut gespuijs coomen ontlasten, ende deese Colonie krachtigh doen aengroeijen.ls In Zeeland waren ze dan 'een groot getal aldaer onnut gespuijs' kwijt, terwijl deze lieden in Suriname van de nood een deugd zouden moeten maken en onder druk van de omstandigheden hun leven zouden beteren, aldus de planters. Er waren planters die niet op de overheid wachtten, maar rechtstreeks probeerden werknemers op contract te laten komen. Plantagebeheerder Maarten Lemps ver zocht zijn moeder in Oostburg in Vlaanderen uit te kijken naar 'twee a drij sagers die goet sijn om plancken te sagen en mosten haer gereetschap daer toe mede brin- gen, belooft ider man hondert gulden int jaer voor drij jaer vast'. En als ze werkelijk kwamen en goed werk leverden, zou hij het loon ophogen tot 200 gulden. Lemps schreef dit in januari 1672, maar acht maanden later was de prijs voor een tim merman al opgelopen tot 500 gulden per jaar. Planter Gerrit Wobma verzocht zijn vader om voor hem een timmerman en een kuiper te zoeken, want hij wilde een suikermolen bouwen en 'sal dan machtich verleegen weesen' om werkvolk. "Wobma vroeg: twee jonge borsten van omtrent 25 a 26jaren en dat voor de tijt van driejaren en verbindt haer wel vast met een schriftelijcken contrackten om alhier haer betalinghe te ontfangen. Ue mach coomen tot op 5000pond suijcker sjaers voor de timmerman welck is alhier 500 gulden en voor de cuijper op 3000pond ofte 300 gulden.19 In de beginperiode van Zeeuws Suriname was er op de plantages grote vraag naar blanke arbeidskrachten, zoals dienstbodes en knechten. Er waren al onvoldoende slaven voor het plantagewerk, zodat er nog geen sprake kon zijn van het inzetten van slaven voor huishoudelijk werk. Bovendien moest het verrichten van huishou delijk werk, als je uit Afrika kwam, op zijn Hollands worden aangeleerd! De twee alleen reizende vrouwen, Maria Wijsdorp en Susanna Rosiers, reageerden mogelijk

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 105