104
WEGGAAN OF BLIJVEN
op verzoeken van planters uit de kolonie om als dienstbode te komen werken.
Op 11 maart 1671 dienden de planters opnieuw een petitie in bij de Staten van
Zeeland, met in het derde punt het verzoek 'datt er gedeurichlijck toevoer gedaen
werde van blancke dienstboden, die verbonden zijn tenminste voor 3 a 4 jaeren'.20
De mannen en vrouwen op de lijst van geregistreerde passagiers schreven na aan
komst geen van allen een brief, uitgezonderd Antonis Jeroensen Rijckquart en
Vincent Schoppens. Rijckquart beloofde suiker naar huis te sturen zodra hij wat
verdiend zou hebben. Hij schreef wie er van de Vlissingse bekenden overleden
waren en sloot zijn brief af met: 'goede nachten met alle mijne kinderiens ende
het dat noch komen most twelck mijn onbekent is.' Vincent Schoppens, kuiper van
zijn vak, schreef zijn vrouw dat hij in Suriname ging werken door bemiddeling van
reisgenoot Jan Tinnegieter. Hij zou gaan samenwonen met Tinnegieter en 'twee a 3
negers hebbe' die voor hen zouden gaan werken.
Niet-geregistreerde passagiers
Uit de inhoud van wel dertig brieven blijkt dat de schrijvers daarvan ook met de
Aerdenburgh waren meegekomen, al zijn zij niet als passagiers geregistreerd in de
stukken van de Zeeuwse Rekenkamer. Het opraken van het drinkwater bijvoor
beeld, uitvoerig vermeld in het scheepsjournaal van de Aerdenburgh, komt in ver
schillende brieven terug. Willem van Rasenberch meldde: 'soo hebbe wij een pinde
water daghs gehadt.' En Golken Ceuvelaar verzuchtte: 'ick dacht dat daer noet
eende [nooit einde] en sou gecomen hebbe van de reijsse, al soo wij soo gebreck
van water hadde.' Handelsreiziger Jan Tinnegieter liet zijn vrouw weten dat 'als wij
in surnamen quamen hadde geen waeter meer om te drincken'. Willem van Rasen
berch klaagde ook over het eten aan boord: 'wat belangende het tr[a]ctement dat
ick int schip gehadt heb, seer soober op het lest.' De broer van Bastiaan Ketelaer
maakte van zijn brief een soort logboek met data en gebeurtenissen die nauwkeurig
overeenstemmen met die in het journaal van de Aerdenburgh en met de beschreven
voorvallen in de brief van de geregistreerde passagier Vincent Schoppens.
In de brieven is te lezen wat de briefschrijvers in Suriname kwamen doen, en aan de
hand van die uitspraken is ook voor deze groep een verdeling aan te brengen tussen
mensen die voorlopig bleven, en diegenen die alleen hun zaken kwamen regelen
en dan weer vertrokken. Het gaat bij de niet-geregistreerden op de Aerdenburgh in
totaal om ten minste vijftien personen: elf mannen, vier vrouwen en een kind.
Emigranten of passanten?
Van de ten minste vijftien niet-geregistreerde personen op de Aerdenburgh waren
er vijf die zich voor langere tijd in Suriname gingen vestigen (boven de stippellijn
in de tabel). Abigail, de echtgenote van Pieter van Lankum, en Golken Ceuvelaers
voegden zich bij hun mannen, die al in Suriname waren. Van Lankum was planter
in Suriname op de plantage Roosbeek aan de Parakreek. Van Abigail zelf is geen
brief bewaard gebleven, maar zij wordt genoemd in een brief van koopman Lieven
de Wever, die haar vergezelde naar de plantage van haar echtgenoot.
Golken Ceuvelaers uit Vlissingen echter schreef wel zes brieven naar familie en
bekenden. Golken was een naast familielid van Boudewijn Ceuvelaers, mogelijk
zijn zuster. Kapitein Boudewijn Ceuvelaers werd door de Staten van Zeeland met
enkele schepen achter Abraham Crijnssen aan gestuurd op diens expeditie naar