106
WEGGAAN OF BLIJVEN
Van Mildert aan de Commewijne zou gaan werken. Hij sloot af met: 'lieve Vader
vergeeft het mij t'geen ick tegens UE gelastert heb alsoo ick het nu alle dagen
beeter leer [en] oock tot meerder verstant com.' Was de twintigjarige Samuel op reis
gestuurd omdat hij in Amsterdam niet wilde deugen?
De overige tien personen uit deze groep van niet-geregistreerden (onder de stippel
lijn in de tabel) hielden zich allen in meer of mindere mate bezig met handelsacti
viteiten in opdracht, als tussenhandelaar of handelsagent.
Journaalschrijver Jean le Grand ging naar de kolonie als vertegenwoordiger van
een aantal kooplieden, gezien het grote aantal zakelijke brieven van zijn hand aan
verschillende personen. In Middelburg woonden in de zeventiende en achttien
de eeuw een aantal aanzienlijke families van Franse afkomst, zoals de geslachten
Buteux, Sandra en De Clercq. Jean le Grand correspondeerde met Pieter Buteux,
die hij aanspreekt als oomen met de broers David en Jean Sandra, die hij 'neef'
noemt. Pieter Buteux, een rijke lakenkoopman van Noord-Franse afkomst, was
in 1672 een van de kiesheren in Middelburg en een invloedrijk man. De families
Buteux en Sandra waren door huwelijk met elkaar verbonden. Familierelaties waren
in de zeventiende eeuw de beste garantie voor het gemeenschappelijk belang, aldus
Kooijmans in zijn essay over de koopman in de zeventiende eeuw.26 Betrouwbaar
heid was essentieel gezien de vele risico s die verbonden waren aan het vervoer van
de handelsgoederen, en de tijd tussen productie en betaling. Dat gold zeker voor de
handel op West- en Oost-Indië.
Handelaar Jan Tinnegieter was in dit gezelschap een oudgediende. Zijn naam staat
al onder de petitie die de inwoners van de nieuwe kolonie in maart 1669 indienden
bij gouverneur Julius Fichtenbergh. In die petitie stellen zij een aantal stimulerende
maatregelen voor om de kolonie echt van de grond te krijgen. Tinnegieter blijkt
regelmatig heen en weer te reizen en hij was de enige niet, gezien de opmerking
van de planter Van Ruiven, die naar een zakenrelatie schreef dat hij niet begreep
waarom er geen bericht gestuurd is, want en Tinnegieter hebben ommers
thuijs geweest'.27
De alleenreizende Anna van Staden was eropuit gestuurd met de opdracht zaken
te regelen en schulden te innen 'aengaende sake van mijnheer de Sooren, sal mijn
daer in bedraghe als behooren Ook de kooplieden Salomon Maertens en Abraham
Cleeuwaert waren in Suriname om orde op zaken stellen. Hun doel was de plantage
Ric a Rac aan de Surinamerivier, die in het bezit was van Martinnis Maertens' broer
Salomon. De koopmansfamilie Maertens maakte in de zeventiende eeuw deel uit
van de zakelijke elite van Middelburg. De overige niet-geregistreerden, Jan Fransen
en B. Lanco, worden alleen zichtbaar in brieven van reeds aanwezige kolonisten.28
Lieven de Wever en Willem van Rasenberch schreven beiden een brief aan hun
vrouw waarin een dienstverband ter sprake komt. Van Rasenberch schreef: 'ick zal
mijn tydt eerlick uijtdienen.' Hij moest zich melden bij Clement en De Witte, die
voor de gebroeders Muenicx, rijke kooplieden in Middelburg, een plantage beheer
den. Ook koopman Lieven de Wever laat in zijn brief zien dat hij aan een contract
als handelsagent vastzat. Hij schreef aan zijn vrouw Leintje Frans: 'weet Leintje, dat
ick mijn devoier zal doen zoo lange ick leve voor lijden daer ick van in dienst ben
[voor lieden bij wie ik in dienst ben].'
Van de broer van Bastiaan Ketelaer is het niet duidelijk wat hij in Suriname ging
doen. Het is niet uit te sluiten dat broer Ketelaer tot de bemanning behoorde. Een