Het fluitschip Aerdenburgh
WEGGAAN OF BLIJVEN
107
argument dat daarvoor pleit, is het feit dat hij schreef over zijn prestaties bij de zee-
doop, waar in het journaal staat: 'als doen vijf soldaeten ende drie Jongens gedoopt
wierden.'29 Een argument hiertegen is het feit dat broer Ketelaer na aankomst niet
op het schip verbleef zoals de andere bemanningsleden, maar zijn brief schreef
vanuit Zandpunt, de Zeeuwse naam voor de toenmalige hoofdstad Thorarica. Hij
schreef over handel en over Le Grand, met wie hij contact zocht nadat hij hoorde
dat de Vlissingse koopman Joos Bonte een week eerder was overleden. Misschien
was hij ook als handelsagent gegaan? Suriname was voor hem niet echt vreemd.
Hij had ongetwijfeld verhalen gehoord van zijn broer Bastiaan, die als matroos
meevoer met Boudewijn Ceuvelaers in 1667.30 Wellicht is hij, in ieder geval op de
heenreis, ingezet als lid van de bemanning om zo zijn overtocht te verdienen. Toen
alle passagiers in oktober 1671 langs de neergelaten touwladders aan boord van de
Aerdenburgh geklommen waren en een plekje hadden gezocht, was het wachten op
gunstige wind om uit te varen.
Op afbeelding 4 is te zien hoe het schip waarmee de emigranten uit Zeeland naar
Suriname zouden varen, er ongeveer uitzag, een driemaster met een buikig uiterlijk
Afb. 4. Fluitschip op een Hollandse rede. J.Th. Blanckerhoff circa 1650. Scheepvaartmuseum
Amsterdam.