Tractaet en Verbael VERBAEL 9 Lamoraal van Egmond, prins van Gavere, en de andere eigenaren van de gorzen te Cromstrijen, Mijnsherenland en Group.14 Opmerkelijk is een passage in het hier navolgende Verbael, waaruit valt af te leiden dat Vierlingh ooit in het gevolg van keizer Karei v in Barcelona geweest moet zijn.15 In zijn latere jaren zal Vierlingh de merendeels slechte ervaringen die hij naar zijn mening in zijn lange carrière heeft opgedaan over de kennis en kunde, of liever gezegd het gebrek daaraan, van de dijkgraven, schouten en andere plattelandsbe stuurders, op schrift stellen en in de vorm van rapporten aan zijn meerderen aan bieden. Eerst blijft hij nog dicht bij huis. In 1562 vervaardigt hij twee rapporten betreffende Steenbergen, een over het slechte beleid van de schepenen van het stads bestuur en een over de tekortkomingen van de schouten en dijkgraven in het land van Steenbergen. Deze stukken zullen zijn uitgebracht aan Raad en Rekenkamer te Breda.16 Daarna verbreedt Vierlingh zijn terrein als auteur en begint hij aan wat zijn levenswerk zal worden,17 het thans standaardwerk geworden Tractaet van dyckagie. Begin 1577 moet deze uit vijfhoeken bestaande verhandeling volgens eigen zeg gen voltooid zijn geweest. In de proloog van het navolgende Verbael, gedateerd 13 februari 1577, wijst Vierlingh er namelijk op dat hij door zijn jarenlange ervaring 'kendt de nateure ende stroomen van Zeelant voornoemt ende alles tgheene dat nootelicken der dyckagien aengaende behoirt gedaen te worden'. Dit zal blijken 'by zijnen vyff boecken die hy dyenangaende gemaect heeft ende dewelcke hy Uwer Excellence [prins Willem van Oranje] verhoopt toe te schryvene ende te dedierene [opdragen en toewijden]'. Deze passage bewijst dat de-uitgevers van het Tractaet, aan de hand van passages in het boek zelf, juist hebben geconcludeerd wat betreft de oorspronkelijke omvang ervan. Ook de reconstructie door De Hullu van de titel Tractaet van dyckagie wordt bevestigd door het Verbael. Behalve dat het onderwerp 'dyckagie' in de proloog wordt vermeld, schrijft Vierlingh later in deze tekst nog over 'mijn tractaat': waren de ingelanden maar meer ter zake kundig ('gestileert'), dan zouden de landen daar van veel voordeel hebben, 'hopende dat myn tractaet int licht gecommen zijnde wat meer dijckers maken zal'.18 Het manuscript van het Tractaet was dus voor de druk bedoeld, ter verbreiding van de ideeën van Vierlingh over de beste manieren van dijkage. Uit de proloog op het Verbael blijkt echter ook dat de auteur er nog niet uit is hoe hij zijn Tractaet het beste onder de aandacht van een hoge autoriteit kan brengen, iemand die boven de dijkgraven staat. Hij Verhoopt' het op te dragen aan prins Willem, maar heeft dat niet gedaan. Tenminste, in het bewaard gebleven afschrift van het Tractaet zijn de passages blijven staan waarin de auteur zich richt tot de koning [Filips n],19 terwijl het Verbael juist geheel geschreven is voor en rechtstreeks gericht is aan de prins. Als de redenering van De Hullu juist is dat de passage in het Tractaet over de samen werking tussen Brabant, Holland, Zeeland, Vlaanderen, Henegouwen, Artois en andere gewesten tegen een gemeenschappelijke vijand, welke voorkomt aan het einde van boek III (dat is tevens het einde van het overgeleverde afschrift), alleen betrekking kan hebben op de op 8 november 1576 afgekondigde Pacificatie van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 11