WEGGAAN OF BLIJVEN 111 naai van Le Grand bestemd voor opdrachtgever Verpoorten. Met een nauwkeurig bijgehouden journaal kon schipper Jan Andriesen verantwoording afleggen. Vertrek Uitvaren betekende in Zeeland vooral wachten, want de wind waaide veel vaker uit het westen of zuidwesten dan uit het oosten en oostenwind was nodig om te kunnen vertrekken. Vervolgens moest het afgaand tij zijn - eb dus - om veilig in de Noordzee te komen. Op 17 oktober 1671 was het zover, de wind zat in de goede hoek en het tij was gunstig. De Aerdenburgh voer uit in gezelschap van de Oost- Indiëvaarder Wapen van Veere en verschillende andere schepen. In de nacht na het vertrek van de Aerdenburgh draaide de wind ter hoogte van Duinkerken echter vol naar het zuiden en nam zo in kracht toe, dat het schip gedwongen werd rechtsomkeert te maken. Op zondagmiddag 18 oktober om vijf uur werd opnieuw bij Rammekens het anker uitgegooid! Passagier Vincent Schop pens, voor wie de overtocht met de Aerdenburgh werd betaald door de Staten van Zeeland, had in eerste instantie de afvaart gemist. Hij schreef zijn vrouw 'dat het schijp saterdagh al weer was in see gelopen doen ick van huijs van ul scheijde'. Het eerstvolgende schip dat naar Suriname zou vertrekken, was de Biecurf met schip per Jacob Soetelinck en daarop was nog plaats voor Schoppens. Maar 'het schip quam dor contraerij wijnt sondagh tegen den avont weder bijnen' en Vincent Schoppens kon toch nog mee. Gelukkig draaide de wind op maandag 19 oktober weer naar het oosten, zodat de Aerdenburgh opnieuw kon uitvaren. Routes Vanuit de Republiek liepen de zeevaartroutes naar Oost- en West-Indië aanvanke lijk gelijk op langs Madeira, de Canarische eilanden en de Kaapverdische eilanden. Schepen naar Brazilië en het Caribisch gebied onderbraken daar hun reis om vers water, vruchten, vis en vlees in te nemen, terwijl VOC-schepen veelal doorvoeren naar Kaap de Goede Hoop, hun officiële verversingsplaats. Na de stop bij Kaapver dië staken de West-lndiëvaarders de Atlantische Oceaan over met de Noordoost passaat in de rug. Doorgaans werd de kust van Zuid-Amerika bereikt ter hoogte van het Amazonegebied, waarna de sterke noordequatoriale stroom langs de kust de schepen op plaats van bestemming bracht. De kernvraag voor elke schipper is: waar ben ik? Daarna pas kan hij de juiste richting bepalen en zijn koers uitzetten. Voor de zeeman in de zeventiende eeuw fungeerden eilandengroepen, kliffen en gebergten langs de kust als bakens onderweg. Ook konden zeelieden aan de golfslag en kleur van het water zien of er land in de buurt was. Na twee weken varen was de Aerdenburgh ten noorden van Madeira, dat ze de volgende dag zouden passeren: 'ende seijlde coers, ende sagen verscheijde schilpadden, ende gevoogelte.'40 Drij vende planten, scholen vis en vogels rond het schip waren alle aanwijzingen voor de plaatsbepaling op zee, net als de stand van zon en sterren en de dieptemeting met lood en lijn. Ter hoogte van Madeira doemde er in de nabijheid van de Aerdenburgh een onbe kend schip op dat aangezien werd voor een Turkse zeerover. Jan Andriesen beval zijn mannen zich 'int generaal int postuer te stellen en ons getrouwelijck te quiten'.41 Na een paar uur waakzaamheid bleek het gesignaleerde schip een fluitschip zonder kwade bedoelingen te zijn, waarna beide schepen zich van elkaar verwijderden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 113