WEGGAAN OF BLIJVEN 115 op negen plaatsen voor in het journaal, wat een dagelijks weerkerende handeling suggereert. Een handlog was een houten plankje dat aan één zijde met lood was verzwaard en vastzat aan een lange lijn die op een haspel was gewonden. Op regel matige afstanden van elkaar zaten er knopen in die lijn. Het meten met de handlog gebeurde met drie man. Een van de drie hield de haspel vast, de tweede gooide de log overboord en liet de lijn vieren en de derde keek op de zandloper. Het plankje bleef rechtstandig drijven en met behulp van de zandloper werd vastgesteld met hoeveel knopen de loglijn binnen een bepaalde tijd uitliep. Aan de hand daarvan berekende men de afstand die het schip binnen een etmaal kon varen. Ondanks de niet optimale wind onderweg was de Aerdenburgh erin geslaagd binnen de redelijke termijn van vier weken Kaapverdië te bereiken. Gemiddeld duurde de overtocht uit de Republiek naar de Wilde Kust acht a negen weken, afhankelijk van de weersomstandigheden. Na het vertrek van Sint Vincent volgde er een week van overwegend noordoostenwind en 'goede voortganck', zelfs een keer 'extraordinari- sche voortganck' en Jan Andriesen liet op 30 november alvast de boot uit de kuil op het dek halen en gebruiksklaar maken om bij aankomst naar de wal te kunnen varen. Dat betekende voor dit roeizeilbootje dat het roer werd aangebracht, evenals de bankjes met riemen en de mast. De Aerdenburgh was op dat moment ruim zes weken onderweg. Maar op de avond van 1 december ging het regenen, de wind draaide van noordoost naar zuidoost en weer terug, viel regelmatig weg en bleef zeer onstandvastig gedurende de hele maand december. De planning van Jan Andriesen viel in duigen. Het tempo vertraagde. Passagier Jan Tinnegieter vond dat ze wel met een binnenschip hadden kunnen overvaren: 'en hebbe veel stil weer gehadt, soude met een stijgerboot over gevaren hebbe van wegen het moeij weer.'55 Visvangst Het werd dobberen en dat veroorzaakte ongetwijfeld verveling, zowel bij beman ning als passagiers. Vissen was bij windstilte een gebruikelijke afleiding. Men deed dat met behulp van lange lijnen die voorzien waren van haken of kleine harpoe nen. Ook aan boord van de Aerdenburgh werd er gevist, op tonijnen en haaien. De tonijnen worden in het journaal 'halve coort' genoemd, een verbastering van het Spaans/Portugese 'albacora', de witte tonijn. Le Grand noteerde de omvang van de vissen, die varieerde van 34 tot 38 duim (85-95 cm).56 Driemaal werd er een tonijn gevangen. Er is stellig goed van gegeten, de verse vis zal een welkome aanvul ling zijn geweest op de steeds schraler wordende scheepskost. Of er ook smakelijk van de haaien gegeten zal zijn, is minder waarschijnlijk. De eerste haai van bijna drie meter lang werd op 2 december gevangen, 'lanck negen voet'. Jean le Grand noteerde op 14 december: 'Smaendaghs was het seer stille, ende moeij weder ende vongen vijf groote haeijen.' Haaien hadden de naam menseneters te zijn, omdat er dikwijls bij het opensnijden delen van lijken in zaten die kort tevoren overboord waren gezet. Onderdelen van de haaien werden na het ontleden voor uiteenlo pende doeleinden aangewend: de tanden als sieraad, de wervels als damstenen en organen als hart en lever werden gedroogd en als medicijn gebruikt. Soms werd de haai niet doodgeslagen, maar op het dek mishandeld. Nadat de vinnen eraf gesne den waren en de ogen uitgestoken, werd hij teruggegooid in zee, als voer voor zijn soortgenoten.57 Hoe het er aan boord van de Aerdenburgh is toegegaan, staat helaas nergens vermeld.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 117