116
WEGGAAN OF BLIJVEN
Watergebrek
Veel erger dan verveling was het opraken van water en voedsel. Ondanks de water-
inname op Sint Vincent bleek het nodig het water na ruim acht weken varen te
rantsoeneren. Ieder had recht op een kan water (circa 1,5 liter) per dag. Acht dagen
later, op kerstavond, werd die hoeveelheid gehalveerd.58 Dat gaf vermoedelijk veel
commotie en in de brieven is daarvan het nodige terug te vinden. Jan de Clercq
berichtte zeven mensen dat hij goed was aangekomen, en in bijna elke brief noemde
hij het watertekort: 'hebben op de reijs groodt gebreck van water gehadt.' Vincent
Schoppens schreef aan zijn vrouw dat hij zijn lege pintje gebruikte om regenwater
op te vangen. De broer van Bastiaan Ketelaer maakte een grapje in zijn brief: 'den
1 kersdagh kregen wij voor onse kermis [Kerstmis] een pinte water wat duijnt
[dunkt] u, sou men soo niet schrijven leeren.' Anthonij Rijckquart schreef dat het
hoog tijd was dat ze in Suriname arriveerden, want 'daer was niet een dropel water
dat goet was'. Ook de conservering van water aan boord was een probleem. Al na
enige weken ontwikkelden zich allerlei micro-organismen in het stilstaande water
dat begon te stinken. Iconisch is het verhaal in zeventiende-eeuwse zeereisverslagen
dat men met de tanden op elkaar het water 'zevend' moest drinken om zo onge
rechtigheden buiten te houden.59
Laatste etappe
Vanaf Kerstmis zat de wind in de goede hoek en op de nacht van 27 december 'wiert
het loot geworpen, ende met groote vreughde ende blijdtschap peijlden grondt op
40 vaem (40 vadem is ruim 70 meter). De volgende dag waaide de wind opnieuw
uit het noordoosten en men constateerde dat de kleur van het water anders was,
't'selvde was zee groen ende morassigh', dus de kust was niet ver meer:
ende ontrent ten ses uren savonts soo als hetgebedtgedaen wasgincker een soldaetgenaemt Cent Roeij
naer boven aen de stinge ende riep landt t'selvde lant was t'eijlant Cajane ende de Duijvels eijlanden
ende het loot wiert geworpen ende daer wiert bevonden wij op dertigh vaem water warend
Bij de oplopende temperaturen en de steeds strengere waterrantsoenering zal het
zien van de kustlijn van Suriname bij alle opvarenden voor grote opluchting heb
ben gezorgd. De kunst was om de monding van de Surinamerivier te vinden aan
deze dicht beboste getijdenkust met talloze zandbanken of 'modderbanken', door
sneden door grotere en kleinere rivieren en kreken die in zee uitmonden. De vele
en sterk van vorm wisselende zandbanken worden gevormd onder invloed van de
kuststroom, waarin slib wordt meegevoerd uit de delta van het zuidelijker gelegen
Amazonegebied. De invloed van het getij is tot ver in het binnenland merkbaar,
tot bij het toenmalige centrum Thorarica dat op 60 a 70 kilometer stroomopwaarts
lag. Het verschil tussen eb en vloed bedraagt onder normale omstandigheden 2 a
3 meter, zodat het opvaren van de Surinamerivier bij vloed de minste problemen
geeft, want ook in de wijde riviermonding zijn talloze ondiepten.
De Aerdenburgh ging op 31 december voor het Fort Zeelandia voor anker. Na tien
weken en drie dagen zeilen was het doel bereikt. Kok Frederik van Hijm schreef aan
zijn moeder dat het niet veel scheelde of het was met hen slecht afgelopen: 'ende
hadde godt de heere geen handt kenste gheven, soo haddet met ons daer suijer uijdt
ghesijen [zuur uitgezien] wandt wij geen drije hijmmeer [emmer] met waeeter in