118 WEGGAAN OF BLIJVEN hadden Franse kolonisten op die strategische plek een houten versterking gebouwd die na de inval van de Engelsen in 1652 de naam kreeg van hun aanvoerder Lord Francis Willoughby, Fort Willoughby.62 In de Engelse tijd werd het fort uitgebreid en versterkt met stenen muren en aarden wallen. Rondom het fort was een kleine nederzetting, die ook 'fort' genoemd werd. De oude indiaanse naam Parmirbo voor het bestaande gehucht op die plaats verbasterde langzamerhand via Paramorbo, Parimorbo en Paramoriba tot Paramaribo. Jan de Clercq verbaasde zich over de huizen bij het fort: 'sij woonen hier soo sleght, dat ul het saegt soude ul daer over admireren.'63 De huizen hadden in de meeste gevallen een dakbedekking van palmbladeren, hoewel de gouverneur al in 1669 had verordend dat de daken voortaan met leivormige plankjes moesten worden gedekt vanwege het brandgevaar. Het Fort Zeelandia was het onderkomen van de commandeur van de militie met zijn officieren, soldaten, matrozen en ambachts lieden. Uit 1671 zijn geen cijfers te vinden, maar in 1669 waren dat bijna twee honderd man.64 Ook de gouverneur van de kolonie zetelde op het fort met zijn administratieve staf, die bestond uit de secretaris, de commies en de ontvanger. In december 1671 was Pieter Versterre commandeur van het garnizoen op het fort en tevens waarnemend gouverneur na het vertrek van zijn voorganger Philip Julius Lichtenbergh. De gouverneur aan het hoofd van de kolonie werd terzijde gestaan door de Raden van Politie (wetten en strafrecht) en Justitie (civiel recht). Van deze beide raden was de gouverneur voorzitter. Abraham Crijnssen had het gehucht rond het fort voorbestemd als hoofdstad van de kolonie, met Fort Zeelandia als middelpunt. De naam Nieuw Middelburg voor deze nieuwe hoofdstad vond echter geen ingang, het werd Paramaribo. De feitelijke macht in de kolonie berustte bij de Staten van Zeeland, maar door de tijdrovende verbinding moest er regelmatig geïmproviseerd worden en werd er vaak ad hoe gehandeld.65 Nadat de Aerdenburgh voor anker was gegaan, ging de schipper zich melden bij de gouverneur. Passagier Lieven de Wever schreef: 'zoo ben ick met de schipper alsoo noch eenige ander passagiers naer lant gevaeren en naer behoorlijcken groetenisse aen de heer governeur Versterre gedaen die ons alle verwillecomde.'66 Zonder toe stemming van de gouverneur mocht geen schip het fort passeren, noch bij het bin nenkomen, noch bij het uitvaren. De kapitein die zich daaraan wilde onttrekken, kon een kanonschot vanaf het fort verwachten dat hem ook nog eens zes gulden zou kosten!6 De toestemming, in de vorm van een paspoort waarvoor dertig stui vers moesten worden betaald, werd verleend nadat commies Nicolaas Combe aan boord alle gegevens van de schipper, de passagiers en de lading had genoteerd en geverifieerd.68 Daarna kon er een begin gemaakt worden met het lossen van de vracht. Alle ver voer in Suriname ging over het water, zowel van mensen als goederen. Op de rede van Paramaribo hebben talloze kleine boten af en aan gevaren tussen de voor anker liggende schepen met zwarte slaven als roeiers. Voor velen aan boord was het wel licht de eerste keer dat ze zwarte mensen zagen. De soldaten aan boord zullen hebben moeten meehelpen om de vaten en tonnen spek voor het garnizoen uit het ruim van het schip te halen, waarna alles per boot naar het fort werd gebracht. Ook soldaat Anthonij Cuijper en zijn vrouw namen met de twaalf soldaten hun intrek in het fort.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 120