WEGGAAN OF BLIJVEN
123
zal er nauwelijks sprake geweest zijn van het brede scala mengtinten van later. Als
het gaat over nationaliteit, dan was het Suriname van januari 1672 een maatschap
pij vol variëteit: indianen, Nederlanders, Engelsen, Fransen (vaak gevluchte huge
noten), Duitsers, Joden en Afrikanen. De namenlijst van de opvarenden van de
Aerdenburgh laat iets van deze verscheidenheid zien: Frans (Clercq, Grand, Gerrier,
Thierrij), Joods (Rodrigues Pereira, Netto) en Engels (Daly). Het begrip nationa
liteit was in de zeventiende eeuw echter van ondergeschikt belang. Netwerken van
families en bevriende relaties, dat waren de levensaderen van het bestaan.
In de sociale stratificatie binnen de Europese gemeenschap in Suriname stond de
gouverneur bovenaan met onmiddellijk daaronder zijn ambtenaren, zoals de com
mandeur van het fort en de secretaris van de kolonie. Dan volgde de groep plan
tagehouders, die vrijwel allen als zetbaas functioneerden voor de eigenaar van de
plantage overzee. Daaronder stonden de ambachtslieden en arbeiders, nagenoeg
altijd werkzaam met een contract.83 Uit deze constructie volgt dat het aantal man
nen dat van de vrouwen verre overtrof, het was een mannenmaatschappij.
Dominee Basseliers klaagde in zijn brieven naar de Classis van Walcheren over de
mentaliteit van de kolonisten, over 'allerley soorten van godloosheyt', over het ruwe
taalgebruik en over openbare dronkenschap.84 De lage moraal van de blanke bevol
king was berucht, schrijft Gert Oostindie. Hij wijst op de werving in Europa, die
zich voornamelijk richtte op de laagste klassen van de maatschappij.' Dat zal zeker
het karakter van die mannenmaatschappij in ongunstige zin hebben beïnvloed: een
laag inkomen en strak gebonden aan een arbeidstermijn. Als er al sprake was van
emigrantendromen, dan waren die in Suriname snel vervlogen door de grote mor
taliteit, de hoge prijzen voor eten en drinken en de daardoor heersende armoede.
Planter Jan Robberson zag daarom de overkomst van zijn vrouw nog niet zitten.
Hij schreef over haar plan om over te komen: laet sulcks in UE gedachten nijet
commen want als ick van syne ben hyer te leven, soo sal ick wel om UE commen
Zuijrnamme voor UI nocht nijet goedt genoch is want ick dagelycks sijen hoe
dat het met de vrouwen gaen dije uijt het vaderlandt gecommen.
In maart 1671 stelden de inwoners van Suriname een petitie op, gericht aan de
Staten van Zeeland, waarin zij een aantal maatregelen voorstelden om de kolonie
vooruit te helpen. Ze schreven over het gebrek aan kolonisten: zoodat het getal van
blanken, zoo christenen [blanken] als van de Joodsche natie, hier tegenwoordigh
niet en is boven 500, vrouwen kinderen daerinne begreepen.'8''
De gemiddelde gezinsgrootte in de zeventiende eeuw was vier a vijf personen, zodat
een aanname van rond de 110 volwassen vrouwen in de kolonie in 1671 zou kun
nen kloppen.87 Met de Aerdenburgh kwamen er in december van dat jaar acht vrou
wen bij, waarvan er drie een of meer brieven schreven na aankomst. Bij alle drie
ligt het accent in hun brieven op zakelijke aspecten. Anna schreef over het innen
van een flinke som geld via de ambtelijk secretaris. Trijntje zag geweldige moge
lijkheden om geld te verdienen met allerhande koopwaar en Golken Ceuvelaers
schreef uitvoerig over de te verwachten opbrengst van de suikerplantage die haar
echtgenoot erbij had gekocht. In de brieven van Golken wordt de indruk gewekt
dat ze naar Suriname is gegaan, omdat er problemen zijn gerezen tussen Lemps en
de familie in Vlissingen: 'ick hope dat ul nu wat beter condtmendt sal hebben nu
dat ick hijer been, het is mijn leet dat ghij soo lange hebt moeten wachten heer
ul sucker heft gekregen, het is mijn man scult niet, hij doet genoch sijn devoor.88