124 WEGGAAN OF BLIJVEN De plantage moest geld opbrengen voor de kinderen van broer Boudewijn en Gol- ken schreef aan nichtje Cornelia: u nom en ick sullen wel sorgen dragen voor u hijer, ick hoope dat ghij van die plantaese in korte wel en goede stuver suit becom- men daer ghij met de kijnders wel van suit van kunnen leven, west daer wel van versekert.' Golken toont zich in de brieven als een vrouw die op zakelijk gebied weet wat ze wilde. Ze informeert bij haar broer of het testament nu goed geregeld is, anders zou ze wijzigingen aanbrengen. Als de nieuwe plantage, waarvan Lemps voor een vierde deel eigenaar was, verkocht moest worden, kon dat alleen met ook haar instem ming 'of sal met consendt van mijn man sijn ofte mijnne'.89 De brieven van Golken Ceuvelaers, Anna van Staden en Trijntje Segers bevestigen het beeld van de zeventiende-eeuwse vrouw in de Republiek die, in de ogen van buitenlandse bezoekers, opviel door haar zelfstandig optreden. Het Nederland van de zestiende en zeventiende eeuw was een zeevarende en van oudsher handeldrij vende natie. Vrouwen, zeker in de lagere sociale klassen, moesten wel hun eigen zaken regelen. Hun mannen waren maanden, soms jaren van huis en in de meeste gevallen bleven de vrouwen zonder of met onvoldoende inkomsten achter. Om te overleven waren eigen initiatief en zeggenschap bittere noodzaak.90 Er waren tien tallen vrouwen in de kolonie, zoals echtgenotes van planters en dienstboden, maar zij blijven meestal onzichtbaar. Planter Isaac van Mildert schreef zijn broer dat hij vier maanden daarvoor getrouwd was. Hij noemt de naam van zijn vrouw echter niet en besluit zijn brief met van mijn en mijn huijsvrouw gegroet'. In het corpus gekaapte brieven waarvan de brieven van dft Aerdenburgh deel uitma ken, zijn enkele brieven aangetroffen van vrouwen die al eerder in Suriname geko men waren, zoals de Amsterdamse Sarah van Scharphuisen, de vrouw van dominee Basseliers. Van haar zijn twee brieven bewaard gebleven. Daaruit komt een zelfbe wuste vrouw naar voren die zich met hand en tand verweert tegen de roddels die over haar de ronde deden, toen ze ongehuwd naar Suriname ging: 'dat ik hier voor hoer lopen sou. Ze schreef dat ze in alle eer en deugd met Johan Basseliers was getrouwd 'en godt heeft onse staat verrijckt met een soon sijn naam is Johan het is een soet oollijck sieltie'.91 Straatbeeld De 'ontrent hondert woning-huysen' die George Warren in 1667 zag, stonden er waarschijnlijk in 1672 ook nog.92 De Hollandse kuiper Vincent Schoppens keek zijn ogen uit toen hij in Thorarica aan land ging en de woonhuizen bekeek. Zijn handen jeukten om er iets aan te doen. Hij schreef zijn vrouw: 'hijer is de meste wonijnge van mensche is staen maer sijn mest slegte huijsse, ick bijn een cuij- per maer soude dije wel macke.' Net als rond het fort zullen de houten huizen in Thorarica ook op indiaense wijze gebouwd zijn, open en met een bladerdak. Men sliep in hangmatten en er was weinig meubilair.93 Alles moest immers uit de Republiek komen. De Aerdenburgh ging rond 15 januari in Thorarica voor anker. Pas toen konden de bagage van Golken Ceuvelaers en de spullen van alle andere opvarenden van boord gehaald worden. Daarnaast was er nog een grote hoeveelheid bestelde goederen in het schip voor plantagehouders en handelaren. De brieven uit de Republiek waren al eerder vanaf het schip verzonden. Planter William Pringell schreef op 12 januari

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 126