WEGGAAN OF BLIJVEN
125
aan zijn bazen dat hij zeer teleurgesteld was dat zij zijn verzoek om een timmerman
en een vaartuig niet hadden gehonoreerd, 'want wij een ponte alhier seer noot sae-
ckelick van noden hebben' en hetzelfde gold voor de timmerman. Hij had gehoord
dat er wel onderdelen voor een suikermolen waren gestuurd: 'connen Uedele tot
nochtoe daer geen advis van stueren alsoo wij het selfde totnoch toe niet aen Lant
en hebben.'
Collegaplanter Abraham Haghens was daarentegen zeer verheugd, want de twee
bestelde suikerketels waren eindelijk meegekomen. Het uitladen van de goederen
uit het buikige ruim van de Aerdenburgh zal geruime tijd in beslag hebben geno
men, vooral als de verwachte lading onderop lag. Handelaar en journaalschrijver
Jean le Grand schreef koopman Samuel van Westhuijsen, voor wie hij gevolmach
tigde was: 'de goederen sijn miserabel gestelt, bij name het vlees.'
Dat had hij al opgemerkt bij de lading vlees voor het garnizoen die er bij Fort
Zeelandia was uitgegaan, maar hij voorspelt dat het nu nog erger zal zijn, 'want Ue
vleijs leght geheel onder'. Hij noemt producten die volgens hem goed verkoopbaar
zijn, zoals 'schoenen, muilen, kaes, boter, oosenburgs lijnwaete, swasse keerse (was
kaarsen), seep, witt Lijnwaet, stoffen, haerlemmer noppiens [bepaald type stof met
bobbeltjes], wijn, brandewijn, voorname op dese goederen is extraordinarise winst
te doen'.
In meer brieven is er de roep om verhandelbare en vooral droge waar. Door de lange
reis en het tropische klimaat in de kolonie waren levensmiddelen zoals vlees en
spek vaak onbruikbaar of van zeer slechte kwaliteit. Ook trad er regelmatig lekkage
op uit de vaten waarin de levensmiddelen vervoerd werden. De chirurgijn van het
garnizoen, Johan Simon, schreef: 'nadat ick de kassie met medicamenten oversien
heb, soo sie ick dat er pekel van soutvleijs op gevallen is.'
Donkergekleurde Afrikaanse roeiers en sjouwers maakten deel uit van het alledaag
se straatbeeld. Uit een document van maart 1671, een klein jaar eerder, blijkt dat er
op dat moment naast de 500 blanken, 2.500 Afrikaanse slaven in de kolonie waren,
'negros' zoals de laatsten in het stuk genoemd worden.94 Afrikaanse slaven werden
in het hete en vochtige klimaat van Suriname ingezet voor het zware werk op de
plantage, 'rode' of indiaanse slaven waren daarvoor minder geschikt. Deze laatste
groep (500 in 1671) was op de plantages ten behoeve van de voedselvoorziening
verantwoordelijk voor de visvangst en de jacht op klein wild zoals apen. Net als bij
de blanken was het sterftecijfer bij de Afrikanen hoog, waardoor er voortdurend
nieuwe toevoer nodig was. In bijna elke brief van de vigerende gouverneur naar
de Staten van Zeeland is er de dringende vraag om meer arbeidskrachten, zowel
blanken uit de Republiek als slaven uit Afrika.95 Na de oprichting van de Tweede
West-Indische Compagnie in 1674 ontwikkelde deze zich tot een slavenhaler pur
sang, maar in 1672 speelde de oude Compagnie in Suriname geen rol van betekenis
meer, hoewel er nog wel een functionaris in de kolonie aanwezig was. De WTC uit
1621 was bijna failliet en verkeerde in haar nadagen.96
De aanvoer van slaven was in de eerste jaren van de kolonie in handen van parti
culiere reders, zoals Laurens Verpoorten van de Aerdenburgh. Het slavenschip De
Gouden Poort komt al in 1668 voor in de ingekomen stukken van de Staten van
Zeeland.97 Verpoorten had zich vrijwel direct na de verovering van Suriname bij
de Staten gemeld om slaven uit Afrika te halen.98 Tien dagen voor de Aerdenburgh
waren De Gouden Poort en De Zeven Gebroeders in Suriname aangekomen met