126 WEGGAAN OF BLIJVEN driehonderd slaven uit Angola, die vlot werden verkocht. Op de plantages waren regelmatig problemen met slaven, niet in het minst door de harde behandeling. Warren schreef in zijn pamflet lovend over de Engelse kolonie Suriname, maar was zeer negatie! over de manier waarop de planters met hun slaven omgingen: Dese worden daer meest ghebracht uyt Guinea in Africa, en worden verkocht als Honden, gelijck sy dan oock niet meer gheacht worden in haer werck, waer mede sy de heele weeck besich zijn en daer toeghehouden worden met de grootste straffigheyt van de wereldt scherplijck ghetuchtighet wordende over de minste fauten die sy begaend9 In de eerste jaren van de kolonie was er nog een flink aantal Engelse planters aan wezig. De Engelse mores zullen overgenomen zijn: deze planters kwamen van Bar bados en hadden ervaring. De Joodse planters, afkomstig uit Brazilië en Cayenne, volgden dezelfde gedragslijn. Ongehoorzame slaven werden voor de Raad van Poli tie gebracht, die hen vonniste en de straffen in het openbaar liet voltrekken als afschrikking.1 De broer van Bastiaan Ketelaer, meegekomen met de Aerdenburgh, was in Thorarica getuige van een dergelijke afstraffing: 'gisteren den 8 sijn hier 3 neger gegegeesselt en den een alle beij sijn ooren afsneden en 3 mael gebrantmert den anderen sijn een oor af en gebrantmert en met swepen gegegeesselt, den 1 om dat sijn mester qualijck toe gesproken hadde.' Oren afsnijden was de straf op ontvluchten, waardoor de slaaf voor de rest van zijn leven het stigma van wegloper droeg.101 Het afsnijden van oren, neus en andere onderdelen van het menselijk lichaam was in de zeventiende eeuw een gebruikelijke vorm van afstraffing. Broer Ketelaer is de enige in het corpus brieven van de Aerdenburgh die de publieke uitvoering van deze straffen beschreef, terwijl vele anderen dat ook gezien moe ten hebben. Vermoedelijk was hij voor de eerste maal in Suriname. Koopman Jan Tinnegieter bijvoorbeeld schreef hierover niets, maar hij was een regelmatige Suri- nameganger en waarschijnlijk wel wat gewend op dit gebied. Slavernij was normaal in de koloniën, want zonder de inzet van slaven brachten deze bezittingen niets op en het economisch belang van het vaderland prevaleerde. Overigens was er in het Europa van 1672 slechts op beperkte schaal sprake van kritiek op de slavernij. Pas in de achttiende eeuw kwam er onder invloed van de verlichting op ruimere schaal een omslag in het denken over het houden van slaven.102 Brieven naar huis Van de reizigers van de Aerdenburgh waren de meesten in de tweede week van janu ari 1672 op hun plaats van bestemming aangekomen: de soldaten in het fort, de echtgenotes Golken Ceuvelaers en Abigael bij hun mannen op de plantage en de handelaren in Thorarica. Tussen 5 en 13 januari 1672 schreven zij vandaaruit hun brieven naar familie, vrienden en zakenrelaties. De jonge Samuel Thierrij was door planter Isaac van Mildert opgehaald. Deze schreef aan zijn broer Daniel in Amsterdam: 'sal met hem doen als ick UE hebbe geschreven, wat aengaet sijn passagie sal die hier betaelen.' Ook schreef Van Mildert over zijn plannen om aan de Commewijne een 'nieuw werck' te beginnen. Voorbereidingen voor de aanleg van een nieuwe plantage daar had hij al getrof fen en Samuel zou daarbij worden ingezet. De suiker moest vooralsnog via broer Daniel worden verhandeld, omdat de handel met Amsterdam nog niet vrijgege-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 128