Latere sporen WEGGAAN OF BLIJVEN 129 Met de kennis van nu over de stokkende aanvoerlijnen uit de Republiek vanwege de oorlog met Engeland is het intrigerend om je af te vragen hoe het al diegenen die in januari 1672 vol hoop en verwachting in de kolonie arriveerden, vergaan is. Aan de hand van drie ijkpunten in bewaard gebleven documenten en archiefstuk ken probeerde ik hen te volgen. Die ijkpunten zijn: gekaapte brieven uit september 1672, de lijsten van weerbare mannen uit 1675 en de correspondentie van de gou verneurs uit de periode 1675-1683. Eerste ijkpunt: brieven uit september I672m Op 6 april 1672 verklaarden Engeland en Frankrijk de oorlog aan de Republiek en vanaf datzelfde moment waren alle Nederlandse schepen prooi voor de tegenstan ders. De Staten van Zeeland stuurden onmiddellijk een groep van zestig soldaten met schipper Pieter Doncker van de Susanna naar Suriname ter versterking van het garnizoen, met het oog op eventuele vijandelijke aanvallen vanuit het omringende Caribisch gebied. Begin juni 1672 zeilde de Susanna de Surinamerivier op, met de boodschap dat de Republiek in oorlog was met Engeland en Frankrijk, nieuws waarvoor velen al heel lang bang waren. Willem Blaeu schreef op 10 januari 1672 al aan zijn broer over 'de aenstaende oorloch met vrankrijck'. Ook planter Joris Darvall maakte zich ongerust in zijn brief aan Jacob Pietersen 'indien met de fran sen in oorlogh geraecken vresen dat het ons oock hier wel gelden mochtZowel Engelsen als Fransen waren actief in het Caribisch gebied en de verhalen over de Engelse strooptochten in Suriname na de verovering in 1667 lagen nog vers in het geheugen. Nadat het oorlogsbericht bekend gemaakt was aan gouverneur Pieter Versterre, liet deze onmiddellijk alle mannelijke inwoners van de kolonie oproepen om zich met hun geweer op het fort te melden. Koopman Jean le Grand schreef op 13 september dat 'op staande voet alle planters, cooplieden, ambachtslieden wierden geprest van d'heer gouverneur om haer residentie te comen houden aent fort alwaer wij alt- saem noch sijn'.106 Ook slaven werden opgeroepen om het fort verder te versterken, waardoor 'veel van de molens moeten stil staan ende en cunnen geen suijker mae- ken also de negros aen en ten behoeve van het fort worden gebruijkt'.107 Gedurende de maanden juni, juli en augustus verbleven de meeste planters en een groot aantal slaven op het fort. Dat gold vermoedelijk ook voor de echtgenoten van Abigail en Golken Ceuvelaers van de Aerdenburgh, al schreven zij daar niet over. De schepen die toen bij Thorarica lagen, waaronder de Aerdenburgh, werden terug geroepen naar de rede van Fort Zeelandia om aldus een schild te vormen tegen eventuele aanvallen van buitenaf. Schipper FJeersensen meldde zijn bazen: 'wij moeten nu en dan van ons volk missen, ook moeten onse schepen aen het fort blijven leggen.' Bij de riviermonding patrouilleerden schepen op zee om de vijand tijdig op te merken. Adriaen Janse, bemanningslid op een dergelijk schip, schreef: 'wij en doen handers niet als kruijssen voor de revijere.' De angst voor aanvallen van de Fransen of Engelsen leefde sterk. Schipper Hee- rensen: 'alle dage verwachtende den vijant van de barbados alhier te sien onder het commando so men seght van de heer gouverneur Willoughbij ende licht andere toegevoegde monfr(eers) van de Fransen tegen de welke wij ons selven so veel stellen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 131