WEGGAAN OF BLIJVEN 131 Daniel d'Olijslager schreef dit in januari 1672, vlak nadat 'Cosijn Cleeuwaert en monsieur Meertens' met de Aerdenburgh waren gearriveerd. Hij kon toen niet weten dat Abraham Cleeuwaert al voor 2 mei van dat jaar zou overlijden, zoals Pieter Heerense berichtte aan de gebroeders Boudaen Courten in Middelburg, bij wie Cleeuwaert in dienst was. Daniel moest in de zomer van 1672 ook zijn vader begraven, vermoedelijk in de kerk van Thorarica naast vele anderen. Planter Simon van Cleeff schreef: 'de sterfte soo onder ons princepale duijtsen heeft dese jaer seer gegraseert.'113 Berucht was de vaak genoemde 'roo loop', dysentrie, die tot grote sterfte leidde. In de brieven wordt regelmatig melding gemaakt van buikklachten, 'de belle jack' of 'belliac', een soort koliek vaak met dodelijke afloop.114 Koopman Salomon Maer- tens (gekomen met de Aerdenburgh) schreef de buikpijn toe aan de kwaliteit van het bier: 'sende geen bier alsoo hier gants niet nut is maer tot nadeel van de ingese- tenen, wandt d'hardigheijt en d'suirigheijt verweckt buickpijn waer van d'luijden hier meest sterven.' Planter John Clement - beheerder op de plantage waar Willem van Rasenberch van de Aerdenburgh zou gaan werken - kreeg na de belliac 'lammi- cheijt, soo is de laeste bij mij gebleven'. Daardoor kon hij in december 1671 slechts een beverig briefje schrijven aan de plantage-eigenaren Muenicx in Middelburg: 'en alsoo de doctoren mij seggen dat ick qualijck in Surename tot mijn gesontheijt sal geraken soo heb ik geresolveert voor 12 of 18 dagen mij na een schiltpaddebaaij te begeven en sien of de see mij eenige veranderinge sal doen gevoelen.' In meer brieven werd geklaagd over verlammingen en stijfheid in armen en benen, maar wat nu precies de oorzaak van dit type ziekte is geweest, blijft onduidelijk. Mogelijk is het een combinatie van een slechte conditie en veel en hard werken onder minder gunstige omstandigheden.115 Golken Ceuvelaers, die meekwam met de Aerdenburgh, schreef in januari: 'ick ben soo gesondt als ick mijn leven in mijn vaderlandt gewest ben.' Dat was in septem ber echter veranderd. Haar echtgenoot Maarten Lemps berichtte aan de familie: 'mijn huijsvrou is heel sick, verhoope dat godt de heere haer in de sickte gelijeft te stereken.' Hij schreef ook dat de familie tot hun teleurstelling geen levensmiddelen had meegestuurd met de Susanna'vermits het hier soo slecht is datter niet en is te becomen voor een gesonde, veel min voor een sicken'. De Staten van Zeeland hadden in 1667 meester-chirurgijn Johan Simon aangesteld aan het Fort Zeelandia voor het bestuur en de militie.116 Of deze chirurgijn ook burgers behandelde, is niet goed na te gaan; mogelijk wel, omdat John Clement het in zijn brief over 'doctoren' heeft. Op de grotere plantages waren chirurgijns aanwe zig, want de kans op ongelukken was groot bij het werken met de suikerpers en de hete ketels. Chirurgijns waren geschoold in de behandeling van wonden, botbreu ken en het amputeren van ledematen. De behandeling van tropische ziekten viel echter buiten hun deskundigheid. Dat was het terrein van universitair geschoolde artsen, die opgeleid werden in de interne geneeskunde en in het gebruik en de ont wikkeling van medicamenten. Golken Ceuvelaers was in september heel ziek, maar de chirurgijn op de plantage zal haar niet echt hebben kunnen bijstaan. Schipper Jan Andriesen schreef op 14 september aan zijn vrouw: 'ick macke gissin het leste van dese maendt afte coomen.' Door ziekte en dood onder de bemanning was er vertraging ontstaan, zo meldde hij reder Laurens Verpoorten: 'soude aiover een maendt afgeweest hebben maer door mijn ende men volcken siete hebbe geen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 133