134 WEGGAAN OF BLIJVEN Pieter Versterre was van 1671 tot zijn overlijden in 1677 gouverneur ad interim naast zijn functie als commandeur op het Fort Zeelandia. De situatie in de kolonie was in die periode verslechterd door het wegtrekken van veel Engelse planters en door veel te weinig aanwas van emigranten uit de Republiek. Daarbij had zich de verhouding met de indianen, die onderling ook weer sterk verdeeld waren, in ongunstige zin ontwikkeld. Versterre werd in 1678 opgevolgd door Johannes Hein- sius. In de eerste brief van Heinsius aan de Staten van Zeeland beschreef hij zijn aankomst in Suriname op 28 december 1678: vinde de saken heel anders gelegen, ende de colonie in d'uijterste gevaer gebraght te wesen, door de samenrottinge van d'indianen, sijnde soo mij beright wort ontrent tien duijsent sterck, die voorgeno men hebben de christenen uijt haer lant te verdrijven, tot dien eijnde doot slaende soo blancken als negros, verbrandende de molens, en ruïnerende de vrughten.124 De indianen over wie Heinsius schreef, bestonden voornamelijk uit Cariben en Arowakken, twee groepen die elkaar fel bestreden.125 Weggelopen slaven voegden zich bij de strijdende partijen en de conflicten werden steeds ruwer en geweld dadiger, zowel onderling als met de indringers. Toen Heinsius arriveerde, was de situatie zo gevaarlijk dat waarnemend gouverneur Abel Thisso met de commies Combe onderdak in het fort hadden gezocht. Bovendien bleek 'dat diversche plan ters met hare familien en goederen aen de schepen sijn komen vlughten', omdat zij zich op hun plantage niet meer veilig voelden. In dezelfde brief van 28 december 1678 doet Heinsius verslag van de situatie rond de Parakreek. Daar zat in 1675 nog planter Pieter van Lankum - de echtgenoot van Abigail die met de Aerdenburgh was gekomen - als beheerder van de plantage Roosbeek, vlak bij de plek waar de Parakreek in de Surinamerivier uitmondt. Op de kaart van Mogge is zijn naam te vinden tegenover die van planter Couwel. Planter Couwel, die in 1678 nog als enige in het gebied woonde, verzocht Heinsius om gewapende hulp van militairen, wat Heinsius toestond: soo ist dan gebeurt dat hij den 26 s'morgens, medebrengende den corporael, mij is comen besoucken met sijn huijsvrouw, wanneer dienselven avond een brief ontfangen hebbe van sijn directeur dat sij beijde gader door d'indianen waren vermoort dat opnieu een groote verslagentheijt onders de planters heeft gegeven. Van Lankum en zijn vrouw waren al weg en ook de plantages aan de linkeroever van de Surinamerivier waren verlaten, waaronder die van Ceuvelaers, Lemps en Van Cleeff. Een vergelijking van het gebied op de plantagekaart van 1677 (Mogge) met die uit 1686 (Labadisten) laat zien dat het gebied bij de Parakreek opvallend leeg was. Het gebied bleef jarenlang braakliggen. In 1686 voer een groepje Laba disten door de Parakreek: 'Het was daar goede kleiige grond, soms wat zandig. De plantages, waarvan de bewoners door de Indianen vermoord waren of die zij uit vrees verlaten hadden, verstrekten ons tot droevige monumenten van hun barba- rische woede.'126 Op de lijst van weerbare mannen uit 1675 is koopman Lieven de Wever niet terug te vinden. In een van zijn brieven uit januari 1672 schreef hij dat de gouverneur gezegd had hem te helpen als het arbeidsconflict waarin hij betrokken was geraakt,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 136